Hoofdstuk 5.1 Argumenten voor de
evolutietheorie ?
Het wel of niet aanvaarden van de evolutietheorie blijft een heet hangijzer binnen zowel het christelijke geloof als de natuurwetenschap.
Binnen de natuurwetenschap omdat het ontstaan van een eerste levende cel uit levenloze materie niet tot de natuurlijke mogelijkheden behoort.
Binnen het christelijke geloof omdat het bestaan van Jezus Christus als God en mens geen natuurlijke mogelijkheid is en omdat het evolutieverhaal strijdig is met de geschiedenis van hemel en aarde zoals het begin daarvan verteld wordt in Gen. 2 vanaf vers 4: het bestaan van het paradijs en de verleiding van de eerste mensen door de slang (satan). Daarom wordt de Here Jezus door de apostel Paulus de 2e Adam genoemd.
De Islam heeft geen problemen met de evolutietheorie omdat ze die theorie bij voorbaat volledig uitsluit als mogelijkheid.
A Eerste reden om de evolutietheorie niet te accepteren.
Een ontelbaar aantal.
In het voorjaar zie je overal om je heen de uitbundig en prachtig bloeiende bomen en struiken. Een goede reden om ze wat beter te leren kennen. Wat als eerste opvalt is de bijna ontelbare hoeveelheden bloemen aan elke boom/struik. Elke bloem kan één of meer vruchten vormen met daarin één of meer zaden. Als v.b. enkele foto's.
Probeer maar het aantal katjes aan een wilgenboom te tellen. En daarna het aantal meeldraden per katje. Tenslotte het aantal stuifmeelkorrels in één meeldraad. Waarom zo'n overmaat?
De 'strugle for live' en 'survivel of the fittist' geven daar geen antwoord op.
Een klein wilgenbosje kan de wijde omgeving van zaden voorzien.
Als v.b. het geschatte aantal zaden van de 3 rijen wilgen dichtbij Krimpen ad IJssel.
Resultaat: 120 treurwilgbomen. Elke boom ong. 8 a 10.000 takjes.
120 x 9000 takjes = 1.000.000 takjes. Elk takje ong. 10 katjes.
Dat is samen ong. 10 miljoen katjes. Elk katje bevat ong. 60 vruchtjes.
In totaal ong. 600.000.000 vruchtjes of zaden (1 zaad per vruchtje).
Nederland heeft een opp. van ong. 42000 km2.
Dit kleine perceeltje wilgen kan 15 zaden per km2 voor heel ons land produceren. Heel Nederland zou in vrij korte tijd met treurwilgen bedekt kunnen worden.
Hetzelfde verhaal geldt voor iepen, elzen, populieren, berken, eiken, beuken, essen enz.
Hierbij nog een foto van de berk. Een berkenboom heeft zowel mannelijke als vrouwelijke katjes.
En een vergelijkbare situatie geldt voor vele soorten planten. Klein hoefblad behoort net als de paardenbloem tot de composieten. Bijna alle soorten composieten maken per plant duizenden zaden en vruchtjes. Genoeg om in korte tijd heel Nederland van jonge planten te voorzien als het milieu (grondsoort, temperatuur, zuurgraad etc.) daarvoor geschikt is. Bovendien plant de plant zich ongeslachtelijk voort door wortelstokken.
Het milieu bepaalt het voorkomen en de aantallen van een organisme op een bepaalde plaats. Het milieu selecteert uit datgene wat voorhanden is aan alle mogelijke genotypen. Genotypen binnen een soort kunnen vele variaties vertonen; ook bij mensen. Verschillende varianten kunnen meer of minder goed passen in een bepaald milieu. Nog beter gezegd: in een bepaalde niche. Ook dit geldt voor mensen.
Nog veel sterker geldt dit voor de grassenfamilie. De meeste grasplanten zijn heel wonderlijk gebouwd met knoppen onder aan de stengels zodat ze rustig begraasd en afgemaaid kunnen worden en steeds opnieuw uitlpen. Onder aan de stengels ontstaan nog uitlopers en/of wortelstokken voor de ongeslachtelijke voortplanting. De bloempjes zijn nog veel wonderlijker. Georganiseerd in aartjes en die soms weer in aren of pluimen. Aarpluimen kan ook nog. Als je een rietveld ziet is de situatie helemaal overweldigend. Uit 1 plant kan een heel rietveld ontstaan door wortelstokken. Elke rietpluim bevat duizenden bloemen. Grassen vormen het overgrote deel van de voedingsgewassen voor de mens: granen, rijst, maïs. Voor de bouw zie Wikipedia. Zelfs bamboe behoort tot de grassenfamilie. Per helmhokje van een gasbloempje worden duizenden (miljoenen?) stuifmeelkorrels gevormd. Het aantal graszaden per soort door heel Nederland is legio!
Het antwoord op de vraag waarom er zoveel is? Merendeels als voedsel voor de allerkleinste en allergrootste dieren. Stuifmeelkorrels worden gegeten door minuscule 1-celligen, kevertjes, wormpjes, slakjes, larven van insecten en al het overige kleine grut in de grond en in water! Zij zorgen ervoor dat de grond vruchtbaar blijft voor alle soorten planten. Ook schimmeldraden voeden zich met organische stoffen in de bodem. Die schimmels zijn vaak weer nodig voor de voedselopname door veel boomsoorten. Alle paddenstoelen bestaan grotendeels uit schimmeldraden door de grond of door hout (levend of dood).
De paddenstoelen op hun beurt produceren ongelofelijk veel sporen. Eén aardappelbovist miljarden of biljoenen. Volgens mij nog nooit geteld!
Selectie van genenmateriaal van een soort leidt niet tot zorg voor andere organismen!
Een algemeen toegepaste redenering luidt dat de grote aantallen stuifmeelkorrels, vruchten, zaden en sporen noodzakelijk waren in de concurrentieslag tussen organismen; juist vanwege het gegeten worden. Maar dan denken we in een kringetje rond: steeds meer produceren - steeds meer gegeten worden -steeds meer produceren enz. tot in het oneindige! Ook de gedachte dat de windverspreiding van sporen, zaden en stuifmeel deze aantallen noodzakelijk maakt is ongeloofwaardig. Daarvoor is er een te grote overvloed. Denk daarbij vooral aan de grassen. Trouwens eikels, beukennootjes, kastanjes en veel fruit van vruchtbomen worden niet door de wind verspreid.
Voor veel diersoorten geldt eveneens een bovenmate grote voortplantingscapaciteit. Denk aan muizen, ratten, grondeekhoorns, insecten, spinnen, vissen, zeeanemonen, krabben en kreeften.
De overweldigende voortplantingscapaciteit bij vele organismen (uitgezonderd bij roofdieren) vormt een groot energetisch probleem voor de evolutietheorie. Bedenk eens wat het betekent om alle kelkblaadjes, kroonblaadjes, stampers en meeldraden te vormen. En daarna nog de hele cyclus van bestuiving, bevruchting, groei van vruchten en zaden!! Samen met de reductiedelingen en ontkieming van stuifmeelkorrels. Wat een energieverspilling door miljoenen soorten. Dit is volledig in strijd met de idee van 'natural selection' of 'the preservation of favoured races in the struggle for live'.
B Tweede reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Darwin had er nog geen flauw vermoeden van hoe de eerste levende cel zou kunnen ontstaan.
Nadat het bestaan van genen was ontdekt, mede door de kennis van de erfelijkheidswetten door het onderzoek van Mendel met erwten, kwamen er allerlei theorieën over mogelijk nieuwe soortvorming dankzij mutaties van erfelijk materiaal. Dit werd het neodarwinisme. Darwin zelf had er wel een vermoeden van dat zijn natuurlijke selectie alleen niet afdoende was ter verklaring voor het ontstaan van alle wonderlijke eigenschappen van soorten. Hij veronderstelde daarom dat er in de 'lichaamsuiteinden' (b.v. de huid, slijmvliezen, zintuigen) onmeetbaar kleine stofjes konden ontstaan die via het bloed naar de voortplantingsorganen zouden worden vervoerd. Aldus zouden door het milieu en/of ervaringen opgedane eigenschappen kunnen worden doorgegeven aan het nageslacht. Intussen is de leer over toevallige mutaties in het genoom aan ernstige slijtage onderhevig. Er is eindeloos geëxperimenteerd met behulp van chemische stoffen en radioactieve straling om de mutatiesnelheid fiks te verhogen. Het vliegje Drosophila (fruitvlieg) heeft vele veranderingen ondergaan variërend van kleur, vleugelvorm, oogvormen etc. Echter zonder enig positief resultaat.
In 1953 probeerde Stanley Miller de mogelijkheden van het ontstaan van een eerste primitieve levende cel te onderzoeken. Levende cellen zouden in een 'oersoep' van organische stoffen ( die nooit heeft kunnen bestaan!) in zee zijn ontstaan. In een proefopstelling ontstonden er na elektrische ontladingen in een gasmengsel van NH3, CO, CH4 en H2 enkele aminozuren (de bouwstenen voor eiwitten). De kleinste eiwitten bestaan echter uit honderden van 16 verschillende aminozuren. Die moeten dus allemaal in voldoende mate in een levende cel aanwezig zijn. De aminozuren moeten in een strikt bepaalde volgorde worden samengevoegd. Gelukkig, dit kan dankzij de aanwezigheid van DNA in de celkern. Het DNA zelf moet echter eerst worden opgebouwd uit 4 verschillende elementen: adenine, cytosine, guanine en thymine. Dit zijn behoorlijk ingewikkeld gebouwde organische stoffen.
Maar het DNA kan op zichzelf niets! Er is voorgeprogrammeerd RNA nodig. Dit RNA bezit uracil i.p.v. thymine. Maar wie bouwt het RNA in de perfect juiste volgorde? Dan heb je nog ribosomen nodig.
Dit zijn ongelofelijk ingewikkeld gebouwde organellen die als miljoenen kraaltjes langs het endoplasmatisch reticulum liggen. Rondom elk ribosoom ligt een ring van RNA, perfect georganiseerd. Het reticulum is een voortzetting van de celmembraan. Maar de celmembraan heeft nog weer heel andere bijzondere eigenschappen om bepaalde stoffen wel of niet te kunnen doorlaten in de juiste hoeveelheden. Daartoe bevat het allerlei doorlaatpoortjes die weer ingewikkeld gebouwd zijn. Dit is nog lang niet alles! Er is nog een Golginetwerk en plantaardige cellen hebben chloroplasten (bladgroenkorrels) nodig om de plant te laten groeien dankzij fotosynthese. Daarnaast zijn er in bijna alle cellen mitochondriën om te zorgen voor het verbrandingsproces.
Realiseer je nu dat al deze structuren zijn gebouwd van eiwitten. Om een levende cel te maken heb je er dus duizenden nodig. Het hele DNA is ook nog opgerold rond een eiwitstreng. Die moet geopend worden als het DNA zich verdubbelt.
Voor het maken van alle organische stoffen zijn enzymen noodzakelijk. Zonder enzymen gebeurt er niets! Zelfs voor het openen van de dubbele streng DNA zijn enzymen nodig. Natuurlijk ook voor de bouw van adenine, thymine, cytosine, guanine en uracil. Zo'n eiwit moet niet alleen maar een precieze volgorde van aminozuren hebben (die wordt bepaalt door de volgorde van de basenvolgorde in het DNA, mRNA (Messenger RNA), tRNA (transport RNA) en rRNA (ribosoom RNA)) maar ook een heel specifieke vorm om z'n werk te kunnen doen.
Enzymen die moeten zorgen voor heel veel reacties in de cel en voor de bouw van eiwitten bestaan zelf grotendeels uit eiwitten met een heel speciale groep (de prostetische groep). Deze specifiek gebouwde groep die de 'kop' van het enzym vormt brengt de stoffen die samengevoegd moeten worden bij elkaar en bewerkt de koppeling. Voor de splitsing van moleculen zijn weer andere enzymen nodig.
Om een idee te krijgen van de werking van een enzym de illustratie hiernaast.
Een bekend evolutiebioloog, Bill Bryson, heeft berekend hoe groot de kans is dat een vrij eenvoudig eiwit (collageen) wordt samengesteld door toeval. Collageen bestaat uit 1035 aminozuren. Om deze in de juiste volgorde te krijgen zijn 10 (260) toevalshandelingen nodig. Dit getal (10 tot de macht 260) is groter dan het aantal atomen in het heelal! Hoe moet dat nu worden gerealiseerd als er in een lichaam 100.000-den eiwitten nodig zijn om te functioneren. En goed met elkaar moeten samenwerken om alles op te bouwen en in bedrijf te houden met de enzymen. Een reusachtige fabriekshal voor de bouw van vliegtuigen met duizenden man personeel (vgl. de enzymen) is er niets bij. Geen wetenschapper heeft het kunnen verzinnen. Laat staan het ontstaan ervan verklaren.
Het ontstaan verklaren van een hamer, beitel, schroef of boor buiten de mens om is al een onmogelijkheid voor elke wetenschapper. Logisch omdat dat geen levende wezens zijn.
Maar het ontstaan verklaren van één levende cel door de wetenschap, buiten de Schepper om, is totaal onmogelijk.
C Derde reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
De theorie gaat uit van een zeer ingewikkeld beginstadium nl. een levende cel (een bacterie, een alg, een schimmel, een 1-cellige). De bacterie moet dan wel autotroof zijn zoals cyanofyten (blauwalgen). De schimmel ook maar daarvoor is het samenleven (symbiose) met b.v. een alg nodig zoals bij korstmossen. Een virus is een onmogelijkheid omdat die zich alleen kan vermenigvuldigen in een levende cel. Een organisme als het groene oogdiertje (Euglena) zou een prima mogelijkheid kunnen zijn:
Euglena is een eukaryoot (ze heeft een echte celkern met DNA, tRNA en rRNA etc.).
Euglena voedt zich dankzij het proces van fotosynthese (koolstofassimilatie) en maakt gebruik van fagocytose (voeding met dode organische stof of kleine micro-organismen).
Euglena komt over de hele wereld voor, zowel in zoet water als in zout water.
Er worden duizenden soorten Euglena onderscheiden.
Met enige fantasie kun je Euglena laten ontwikkelen tot elk gewenst organisme, zowel plantaardig als dierlijk.
Maar over het ontstaan van Euglena vanuit andere organismen is voorzover ik weet niets bekend. En evolutie van de duizenden soorten naar andere (meercellige) organismen evenmin. Wel wordt er veel onderzoek gedaan naar variatie door micro-evolutie binnen het geslacht Euglena.
Een zweephaar is een zeer ingewikkeld gebouwde organel
Het zweephaar moet door een "motor" worden aangedreven.
Dan komt nog de vraag hoe het zweephaar de richting van de voortbeweging bepaalt.
Evolutionisten zijn goed in het verschuiven van een probleem. De flagel (zweephaar) kan afkomstig zijn van een bacterie. Veel bacteriesoorten hebben 1 of meer zweepharen voor de voortbeweging.
De chloroplasten zouden het resultaat kunnen zijn van endocytobiose (het insluiten van algen of bacteriën). Maar die zouden dan verteerd en opgenomen worden in het cytoplasma van de gastheer! Ook de mitochondria zouden zijn opgenomen als een bacterie door endocytobiose.
D Vierde reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Het voorkomen van mitochondria in eukaryote cellen is een raadsel.
Een mitochondrium kan natuurlijk niet worden gevormd in een cel zonder dat het hele systeem van de eiwitsynthese aanwezig is .In het mitochondrium kan de citroenzuurcyclus gerealiseerd worden. Zonder citroenzuurcyclus geen energie via het verbrandingsproces van suikers of vetten. Om enig idee te krijgen van wat de citroenzuurcyclus inhoudt het schema hiernaast.. Het gaat erom dat een glucosemolecuul (C6 H12 O6 ) wordt omgezet in 2 moleculen pyrodruivenzuur (C3 H4 O3) . NADH functioneert als leverancier van energierijke elektronen. ATP (adeninetrifosfaat) is energierijk en kan die energie beschikbaar stellen voor vele biochemische processen in de cel. Het ontstaat uit ADP (adeninedifosfaat). Tenslotte komt er CO2 vrij samen met water. Dat levert de volgende eenvoudige formule op:
suiker (of vet) + zuurstof geeft water + koolstofdioxide. Hierbij komt energie vrij.
Elke stof waarvan de naam eindigt op -ase is een bepaald enzym.
citroenzuurcyclus of dissimilatie of verbranding: C3H4O3 + 4 H2O + 4 NAD + 1 FAD + 1 ADP + 1 Pi → 1 H2O + 3 CO2 + 4 NADH + 1 FADH2 + 1 ATP.
FAD = Flavine-adenine-dinucleotide; een co-enzym.
Je zult begrijpen dat voor dit proces de hele batterij aan DNA, RNA's, mitochondriën, endoplasmatisch reticulum, ribosomen en honderden enzymen voor de opbouw van dit systeem noodzakelijke voorwaarde is. Maar die kunnen alleen gemaakt worden als er voldoende energie beschikbaar is in goed gereguleerde hoeveelheden.
Het minuscule groene oogdiertje heeft ook nog bladgroenkorrels voor het proces fotosynthese.
De fotosynthese weergegeven in eenvoudige formule:
12 H2O+6 CO 2→C6H12O6+6 H2O+6 O2
(water + kooldioxide → glucose + zuurstof).
In het schema hiernaast zie je dat er eerst een lichtreactie plaats vindt. Daarbij worden er elektronen gevormd die ADP kunnen omzetten in ATP. Zo wordt energie in de cel vastgelegd. Daarnaast wordt NADP+ omgezet in NADPH. Dit NADPH kan weer elektronen afgeven voor diverse reacties in de cel.
Tijdens de donkerreactie (calvincyclus) wordt er suiker gevormd uit koolstofdioxide. De groene plantencel kan dankzij zonlicht voorzien in alle voedingsbehoeften van mens en dier. Ook schimmels en de meest bacteriën zijn hiervan afhankelijk.
Nog een v.b. uit de wereld van het bijna onzichtbaar kleine: Het pantoffeldiertje (Paramecium). Een troeteldiertje voor elke biologie student. (samen met de Amoebe).Het pantoffeldiertje leeft in elke boerensloot. En is gemakkelijk te kweken.
Pantoffeldiertjes planten zich bijna altijd ongeslachtelijk voort. Door het proces van mitose. De trilhaartjes vormen voor elke bioloog een onbegrijpelijk wonder! Ze moeten met elkaar samenwerken om het pantoffeldiertje in een bepaalde richting te sturen. Hoe weet elke trilhaartje dat? Er zijn geen zenuwcellen, hersentjes, of aparte zintuigen. Een nog veel groter wonder vindt er plaats bij de geslachtelijke voortplanting terwijl er geen mannetjes of vrouwtjes zijn. Voordat deze paring plaats vindt moet er reductiedeling plaats vinden in de micronucleus. Een pantoffeldiertje heeft 2 kernen: de grote macronucleus en de kleine micronucleus.
Ook hiervoor geldt: enige fantasie binnen de evolutietheorie over het ontstaan van dit gecompliceerd functionerende organisme is volledig afwezig (voor zover ik weet). In de populaire biologie heet het dan dat de natuur iets heeft ontworpen of uitgevonden. Daarmee is de natuur tot een afgod geworden die nog meer kan dan de knapste mens.
E De vijfde reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Bij een groot aantal soorten planten en dieren zijn vele variaties bekend. Bij ons mensen en gekweekte planten en dieren zijn de variaties soms heel extreem. Ondanks dat kunnen de soortgenoten bijna altijd nog met elkaar paren. Als dit al te moeilijk gaat vanwege enorme grootteverschillen (denk b.v. aan hondenrassen) kan dat door kunstmatige bevruchting. Mensen kunnen onderling bijna altijd vruchtbare nakomelingen verwekken hoe verschillend de culturen en lichaamsvormen ook zijn. De variaties binnen een soort zijn erg belangrijk voor de verspreiding. Denk maar aan mensen die wonen op Vuurland, in het hooggebergte, in een tropisch oerwoud of een snikhete, droge woestijn of op Groenland.
Als we van hieruit gaan fantaseren is elke ontwikkeling (evolutie) naar elke andere soort mogelijk. Van landdieren kun je naar zeedieren en visa versa. Van boomdieren naar gronddieren, van holbewoners naar leven op de vlakte, van vliegende dieren (vogels en vleermuizen en insecten) naar lopende en zwemmende dieren. Elke denkbare ontwikkelingslijn is al uitgevonden (in gedachten!).
Grootste hobbels worden echter met het grootste gemak genomen:
- hoe ontstaat een tracheeënsysteem in een insect
- hoe ontstaan insectenvleugels uit chitine
- hoe ontstaat een vlinder uit een pop
- hoe ontstaat een veer uit een schub
- hoe ontstaan longen uit een zwemblaas
- hoe ontstaan voor- en achterpoten uit een vin
- hoe ontstaat een vogelvleugel uit een voorpoot
- hoe ontstaat een zenuwstelsel uit gevoelsvezeltjes
- hoe ontstaat het ruggenmerg uit een dorsale streng
- hoe ontstaat een vogelei (of reptielen ei) uit een ei van vissen of amfibieën
- hoe ontstaat een baarmoeder uit een broedruimte
- hoe ontstaan spraakcentra, schrijfcentra, rekencentra etc. in de hersenen ?
En zo kun je eindeloos doorgaan!! Denk ook aan het ontstaan van stengels, wortels en bladeren bij groene planten. Met hun vaatbundels (met houtvaten (xyleem), bastvaten (floëem) en cambium) en opperhuid met of zonder huidmondjes. En nog merkwaardiger: de vorm van bloemdelen met stampers en meeldraden. Of de vele soorten kegels van de naaldbomen. Hoe zijn die ontwikkeld uit mos- of varenachtige planten? Geen bioloog die het weet!
En waarom ontstond er de grote verscheidenheid aan veelkleurige en veelvormige paddenstoelen? Voor de verspreiding van sporen, denk je? Maar dat kan veel eenvoudiger door de miljoenen voortwoekerende schimmeldraden in de grond of in hout.
F Zesde reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
a Vele organen en onderdelen van organen bij diersoorten en mensen zijn vergelijkbaar.
Een overbekend v.b.: in de oude biologieboeken werden de ledematen van de mens en gewervelde dieren (uitgezonderd de vissen) met elkaar vergeleken. Ze bestaan uit dezelfde beenderen.
Ook wervelkolom en schedel bestaan merendeels uit vergelijkbare onderdelen.
Hiernaast zie je hoe de ledematen van de kat en een vleermuis uit dezelfde onderdelen bestaan als arm en been van een mens. Ook schouder- en bekkengordel zijn vergelijkbaar, evenals een groot deel van de schedel. Maar daarmee is een mens nog geen zoogdier. Met de wervelkolom van de kat kun je niet rechtop lopen. De schedel past niet op de wervelkolom zoals bij een mens. Een kat heeft prachtig georganiseerde intrekbare nagels. En is gebouwd op het maken van grote sprongen. Het gebit is perfect gebouwd op vangen en stuk scheuren van prooi. Laten we de hersenstructuur nog maar even buiten beschouwing laten. Kortom: om van een katachtig dier een mens te maken zijn er honderdduizenden goed georganiseerde gensystemen biomolecuulsystemen noodzakelijk.
Dan nu naar de vleermuis. De onderdelen van het skelet zijn in grote lijnen weer dezelfde als bij een mens. Maar alles, ook het skelet, is er op gebouwd om te kunnen vliegen. En niet stuntelig vliegen! Hij is bijna even snel en wendbaar als een zwaluw. Hij moet tenslotte ook insecten kunnen vangen. De vleermuis vangt de insecten met z'n staart. Hij kan dat prima in het donker of bij weinig licht in de avond. Daartoe is hij uitgerust met een wonderbaarlijk sonarsysteem. Dit systeem zendt hoogfrequente trillingen uit via de mond en vangt die op met grote oren. Die trillingen worden zo nauwkeurig weerkaatst door kleine, snel vliegende insecten dat de vleermuis ze weet op te vangen met zijn vlieghuid tussen de achterste ledematen. Al vliegend peuzelt hij ze op.
Om een klein, meer normaal zoogdier (b.v. een grote rat) om te bouwen in een vleermuis zijn natuurlijk niet alleen skelet en vlieghuid nodig. Botjes moeten heel licht gebouwd zijn. Waaruit bouw je een goede vlieghuid? Spieren en hun aanhechtingen moeten kloppen met de behendige vliegbewegingen. Hart, bloedvaten en longen moeten goed samenwerken voor noodzakelijke energievoorziening tijdens het vliegen. Wie ontwerpt een goed functionerend sonarsysteem! Met de nodige zintuigen, zenuwen en bloedvaten?
Vaak wordt er door evolutionisten geredeneerd vanuit vliegende eekhoorns of vliegende buideldieren. Dit lost echter weinig op. De laatstgenoemde dieren hebben een vrij eenvoudige vlieghuid tussen hun ledematen waardoor ze over een behoorlijke afstand kunnen zweven.
Om nog even bij de zoogdieren te blijven: zeehonden, walvissen en otters zijn prima gebouwd om in zout of zoet water te leven. Walvissen nog weer onderscheiden in tandwalvissen en baleinwalvissen. Vooral de laatste hebben een onbegrijpelijk ingewikkeld gebouwd reusachtig systeem om kleine voedseldeeltjes uit het water te zeven. Geleerden hebben er geen flauw idee van hoe je een op vier poten levend landdier kunt omzetten in een walvis of zeehond. Het probleem met de otters, zeeleeuwen, walrussen en zeeberen is iets eenvoudiger. In alle populaire biologieboeken gaat het als heel vanzelfsprekend.
Het verhaal gaat: De concurrentie om voedsel op land wordt steeds groter - sommige dieren gaan vissen langs de waterkant - de zwemkunst gaan ze verbeteren - poten veranderen stapje voor stapje van vorm - poten worden tenslotte echte peddels of roeispanen - ze kunnen steeds langer onderduiken - het bloed kan steeds efficiënter zuurstof opslaan - hart en ademhalingssysteem passen zich aan - met elkaar paren lukt bij walvissen ook onder water - ze ontwikkelen daartoe een prima echo-locatiesysteem - in water geboren jongen weten zich eveneens te redden en ga zo maar door ………….. (hersenen, zintuigen, longen en het hele spierstelsel moeten tussendoor eventjes passend worden gemaakt!).
b De zeer intelligente Ernst Haeckel had een theorie bedacht. De fylogenie zou een recapitulatie zijn van de ontogenie. Dit komt erop neer dat je de ontwikkeling (van een zoogdier en mens) in de baarmoeder kunt vergelijken met de ontwikkelingsgeschiedenis tijdens de evolutie. Zo zou je de embryologische ontwikkeling van een menselijke vrucht in de baarmoeder kunnen zien als achtereenvolgens een visstadium, een amfibieënstadium, een reptielenstadium, een vogelstadium en een zoogdierstadium. Beroemd werden de door hem getekende ontwikkelingsstadia van verschillende dieren en de mens.
De overeenkomsten, vooral vanaf schildpad t/m mens, zijn natuurlijk frappant. Er werd door evolutionisten vooral steeds weer gewezen op de kieuwbogen bij de zoogdierembryo's. Totdat verstandige biologen ervan overtuigd raakten dat dit slechts uiterlijke schijn is. Iets van een kieuwaanleg is er nooit. De overeenkomst van "kieuwbogen" is niets anders dan stadia op de weg naar onderdelen in de keelholte (met strottenhoofd, stembanden, tongbeen, luchtpijp etc.) De "staart" bij een mens is noodzakelijke voor de vorming van het stuitje (staartbeentje). Noodzakelijk voor zenuwen naar spieren in het onderste bekkengedeelte.
Overigens: de ontwikkeling van zoogdierembryonen in het water van de baarmoeder en de aanleg van homologe ledematen (ook bij de kip) maakt allerlei uiterlijke overeenkomsten heel zinvol en logisch (gezien vanuit de biologie-logica; wiskundige logica is een heel andere discipline evenals de logica van de taal).
Opm. de zinvol schijnende opvattingen van Haeckel worden door de meeste biologen niet meer serieus genomen. Toch worden ze in allerlei afgeleide vorm nog steeds gehanteerd.
G De zevende reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Kleine vergelijkbare patronen worden aangemerkt als zinvolle "bewijzen" van de evolutietheorie.
Als v.b. geef ik de mogelijke ontwikkeling vanuit ringwormen (b.v. de regenworm) tot insecten.
Vijftig jaar geleden was het bon ton om enkel het geleed zijn van ringwormen en insecten te behandelen als logisch gevolg van evolutie van insecten uit wormen. Nu geeft de lichaamsbouw van duizendpoten en miljoenpoten daar wel enige aanleiding toe. Duizendpoten en miljoenpoten hebben echter een tracheeënstelsel voor de ademhaling en twee paren antennen. Hun "kop" is heel anders gebouwd dan bij ringwormen en ze hebben samengesteld ogen of facetogen. Deze dieren hebben echte, gelede poten. Die kunnen niet zomaar ontstaan uit de borstels van ringwormen. De voortplanting verloopt eveneens op totaal verschillende manier. Duizendpoten zijn fundamenteel anders gebouwd dan miljoenpoten. De eersten zijn rovers met vrij grote scherpe kaken, facetogen en één paar poten per segment. De "hersenen" van deze dieren moeten wel vrij goed ontwikkeld zijn.
Miljoenpoten zijn eters van dodo plantenresten of kleine dode diertjes en hebben twee paar poten per segment..
Eerst iets over de bouw van de regenworm:
Regenwormen zijn over het hele lichaam gesegmenteerd. De vliezige scheidingswandjes worden doorboord door bloedvaten en zenuwstrengen. Per segment is er een eenvoudig gebouwd niertje. In het spitsere kopgedeelte vormen de zenuwstrengen de zgn. hersenganglia. Hierin vindt de integratie plaats voor de nodige spierbewegingen. De spieren ontvangen rood bloed met hemoglobine. Zowel in het voorste als achterste gedeelte bevinden zich fotoreceptoren. Die zorgen ervoor dat de worm zich altijd van het licht af wil bewegen. In het kopgedeelte bevinden zich zintuigen die voedsel zoeken mogelijk maken. De regenworm eet grond met daarin organische stoffen en superkleine organismen. De voortplanting is hoogst merkwaardig. Het dier is hermafrodiet (tweeslachtig). De geslachtsopeningen van de testes en de ovaria liggen op een bepaalde afstand van de kop in segmenten. De zaadcellen worden door beide wormen opgevangen in een blaasje. Daarna vormt het clitellum (het zadel) een hoeveelheid slijm die naar voren getransporteerd wordt. Het slijm vangt de spermacellen op en even verderop de eicellen.. De bevruchte eicellen kunnen zich veilig in het slijm ontwikkelen op een veilige plek
Waarom zouden insecten zich nu uit een regenwormachtig dier hebben ontwikkeld? Wel: ook insecten vertonen een gesegmenteerde lichaamsbouw. Aan het achterlijf van b.v. een wesp kun je dat goed zien. Het borststuk is minder duidelijk gesegmenteerd maar bestaat toch uit drie segmenten met drie paar poten (denk aan de borstels bij de worm) en meestal één of twee paar vleugels. Het zenuwstelsels van een insect vertoont wel enige oppervlakkige overeenkomst met dat van de regenworm. Daarmee houdt elke vergelijking wel zo ongeveer op. Een insect heeft monddelen en voelsprieten die heel ingewikkeld gebouwd zijn. Monddelen zijn precies aangepast aan het voedsel dat ze gebruiken: bloed, nectar, andere insecten, zoete stoffen, plantensappen enz. De ogen zijn meestal fantastisch mooi gebouwd: facetogen met enkele honderden of duizenden facetten. De hersenen moeten ingewikkeld gebouwd zijn om alle loop- en vliegbewegingen te besturen. Na verwerking van alle zintuigelijke informatie! Voor d zuurstofvoorziening is een complex tracheeënsysteem aanwezig. In de vleugels van b.v. een libelle kun je dat goed zien. Hierbij komt nog het hele voortplantingsgebeuren. Hoe verloopt de paring? Bij vele soorten ontstaat er eerst een larve of een rups uit het bevruchte eitje. Tijdens een volledige metamorfose komt na verpopping plotsklaps een compleet imago tevoorschijn. Denk maar aan bijen, wespen, libellen en vlinders. Bij onvolledige metamorfose ontstaat uit het eitje meteen een kleine insectje dat na elke vervelling groter en vollediger gebouwd is. Zie daarvoor de krekels en de sprinkhanen. Het zal duidelijk zijn dat een totaal anders gebouwd segmentatiepatroon helemaal niets te maken heeft met een evolutionaire geschiedenis in de loop van miljoenen jaren. Nu weet ik ook wel dat er heel eenvoudig gebouwde diertjes zijn die ook tot het fylum dan de insecten worden gerekend. Vleugelloze insecten zoals franjestaarten en springstaarten zijn helemaal gesegmenteerd, oogloos en kennen geen metamorfose. Grote vraag is natuurlijk of je ze wel als insecten moet beschouwen. Verwar insecten ook niet met spinnen of pissebedden. Spinnen hebben nooit vleugels, 8 poten, geen gesegmenteerd achterlijf, geen facetogen en totaal andere monddelen. Pissebedden behoren tot de kreeftachtigen. Die behoren tot een andere klasse van dieren.
Het sprookje rond evolutie is blijkbaar intussen helemaal vervlogen. Al in het Devoon, 350 miljoen jaar geleden, waren er al insecten die zeer gespecialiseerd waren en prima konden vliegen. Niemand weet waar ze vandaan kwamen! De eerste spinnen, die even ingewikkeld gebouwd zijn, kwamen toen ook al voor!
Intussen schrokken vele biologen niet terug voor nog grotere sprongen door het dierenrijk.
Het lancetvisje was een geweldige vondst! Het kleine, zeer eenvoudig gebouwd visje werd het prototype van alle gewervelde dieren en daarmee ook van de mens. Wat wilde het geval? Wel, het visje had een chorda.
Een chorda is een stevige weefselstreng die langs de rugzijde loopt. Deze streng maakte voortbeweging door kronkelende beweging mogelijk. Aan de chorda werden later spierblokken en een neurale buis toegevoegd en ziedaar zo ontstonden, in de loop van miljoenen jaren, de gewervelde dieren met een wervelkolom en daarin verborgen het ruggenmerg. Tenslotte zijn wij ook niet anders dan gesegmenteerde dieren die ook weer tot de wormen terugkeren. (Een heel oud misverstand omdat wij niet door wormen worden gegeten na de begrafenis).
H De achtste reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Reeksen van organen laten zich eenvoudig opstellen. Voor hersenen gaat dat gemakkelijk. Eencelligen zijn prikkelgevoelig en reageren daarop op een georganiseerde manier. Er moeten dus geleidende microscopisch fijne vezeltjes door het diertje lopen. Begin van zenuwvezeltjes? Sponzen bezitten echte zenuwvezels die het hele lijf kunnen laten samenwerken en een zenuwring rond de mond(=anus)opening. Door middel van gespecialiseerde 'kraagcellen' die de hele binnenkant bedekken kunnen ze een goed geregelde waterstroom opwekken Holtedieren, zoals een zoetwaterpoliep en zeeanemonen hebben ook een netwerkzenuwstelsel plus een zenuwring om de mond(=anus)opening. Die ring laat de tentakels met elkaar samenwerken om prooien te kunnen vangen. Ringwormen hebben een touwladderzenuwstelsel met grotere ganglia (zenuwknopen) in de kop. Weekdieren zoals slakken en mosselen hebben een beter ontwikkeld zenuwstelsel met echte hersentjes. Ze besturen ingewikkelde organen en processen. Insecten moeten prima functionerende hersentjes hebben om de omgeving waar te nemen, te kunnen vliegen, voedsel vinden en voortplanten. Hun ogen zijn verbluffend ingewikkeld gebouwd (facetogen).De overige dieren laten zich eenvoudig in goede volgorde zetten: vissen, amfibieën, reptielen, vogels, zoogdieren (en mensen).
Iets vergelijkbaars kun je doen voor ogen. Eencelligen hebben soms oogvlekjes die lichtgevoelig zijn (Euglena).Ringwormen hebben in het kop- en staartgedeelte eenvoudige lichtgevoelige orgaantjes. Weekdieren hebben vaak komvormige orgaantjes die licht opvangen en misschien in hele wazige "beelden" omzetten. Slakken hebben ogen op hun 'steeltjes'. Insecten hebben enkelvoudige ogen en/of meestal facetogen. Spinnen hebben enkelvoudige ogen. Maar wel in principe 8 stuks. Sommige daarvan kunnen heel groot zijn. Zoals bij springspinnen en tarantula's. Daarna volgen schitterend gevormde ogen bij vissen, amfibieën, vogels, zoogdieren en mensen. Maar ........... in tegenstelling tot deze overtuigende reeks hebben de inktvissen ogen die hetzelfde bouwplan hebben als onze ogen. Met lens, netvlies enz., enz. Heel functioneel voor jagende dieren natuurlijk. De ook in andere opzichten prachtig gebouwde lichamen hebben heel veel mogelijkheden voor voedsel bemachtigen, verdediging en voortplanting. En ze bestaan al vanaf het Cambrium! Dus vanaf het begin van de wereldgeschiedenis.
Ook als het gaat over spierstelsels, beenderstelsels, spijsverteringsstelsels, voortplantingsstelsels, ademhaling en bloedsomloop kun je interessante reeksen opstellen. Lukt dat ook voor gehoorbeentjes? Enthousiaste evolutiebiologen laten ze ontstaan uit kaakbeentjes van vissen. Ongelofelijk knap!
I De negende reden om de evolutietheorie niet te
accepteren.
Alle organismen bevatten DNA, noodzakelijk voor bouw, voortplanting en besturing. Dus zijn alle organismen uit elkaar ontstaan. Zelfs elk virus en elke bacteriofaag bevat een stukje DNA. Anders zouden ze zich niet kunnen voortplanten binnen andere organismen. Dit argument klinkt als de mening van een volwassen mens die z'n leven lang veel verzameld heeft van houten voorwerpen: speelgoed blokken, autootjes, treintjes, vliegtuigjes, dieren, mensen, huisjes, (zeil)boten enz. En dan serieus beweert dat ze allemaal uit elkaar gevormd (ontstaan) zijn in de hoofden van ontwerpers.
Nu is DNA bar ingewikkeld gebouwd. Het is een dubbelspiraal met fosfaat, desoxy-ribose en A, T, C, G of U (adenine, thymine, cytosine, guanine of uracil).
Dankzij de organisatie van de nucleïnezuren in tripletten (TAC, CAG, TGA enz.) kan een triplet een code vormen voor één aminozuur. Omdat er 20 verschillende aminozuren zijn, zijn er ruim voldoende verschillende tripletten beschikbaar. Maar die code moet afgelezen worden, de aminozuren moeten elk in voldoende mate aanwezig zijn en naar de juiste plek gebracht worden: de ribosomen op het endoplasmatisch reticulum. Maar van de ribosomen zijn er honderdduizenden in de voor ons "oog" complete wirwar van eiwitdraden, organische en anorganische moleculen en de honderden of duizenden verschillende enzymen. Bovendien is het DNA 2, 3 of 4 keer opgerold rond eiwitstrengen. Na ontrollen is het DNA in elk van onze cellen ong. 2 meter lang!
In het ND (24 nov. 2021) vermeldt René Fransen dat de cel veel complexer blijkt dan gedacht. Amerikaanse wetenschappers hebben 70 nieuwe structuren gevonden in een menselijke cel. Het gaat om structuren tussen eiwitten en de bekende celorganellen. Als v.b. een complex van eiwitten die een rol lijkt te spelen in het bewerken van genetische informatie. Deze structuren ontstaan en verdwijnen weer. Het zijn waarschijnlijk nog veel meer dan 70! (gepubliceerd in Nature, door onderzoekers van de University of California in San Diego).
Verdubbeling van het DNA:
Het enzym polymerase moet de complementaire basen (A-T en C-G) aan elkaar koppelen. Er is er eerst nog een enzym helicase nodig om het DNA open te ritsen door de waterstofbruggen te verbreken. Daarvoor is energie nodig die wordt geleverd door ATP die wordt omgezet in ADP. De ATP heeft de cel te danken aan de citroenzuurcyclus. Zoals je weet zijn voor dat proces ook vele verschillende enzymen nodig. Waar komen al die enzymen vandaan? Juist, door de eiwitsynthese die loopt via DNA, 3 soorten RNA's en de ribosomen. De ribosomen moeten eveneens opgebouwd worden uit eiwitten. De verdubbeling moet op een precies punt beginnen. Dit wordt bepaald door een startpunt gevormd van ong. 250 basen lang. Daartoe wordt het enzym primase om de 100 of 200 basen ingebouwd. Dit enzym vormt het beginpunt van de replicatie. Verder is nog van belang het enzym DNA-ligase om breuken in de DNA-strengen weer aan elkaar te koppelen.
Tijdens het open knippen en het maken van een nieuwe streng ontstaan er allerlei spanningen en rotatiekrachten in de strengen. Die moeten worden geneutraliseerd. Dit gebeurt door het enzym topo-isomerase. Dit enzym herstelt de fosfo-diësterverbindingen die steeds weer worden verbroken door die spanningen. Er ontstaat nog een probleem: de geopende plaatsen van het DNA willen zich steeds weer sluiten door de waterstofbruggen spontaan te herstellen. Speciale eiwitten (de zgn. 'single strand binding proteins') zijn nodig om dit te voorkomen door zich te binden aan DNA-uiteinden. Tenslotte moet het ribonucleotide nog worden vervangen door desoxy-nucleotide. Dit gebeurt door het enzym polimerase-1. Het eerde genoemde enzym polymerase herstelt bovendien gemaakte fouten door in omgekeerde richting te gaan werken. Een foute base wordt dan verwijderd en vervangen door het goede. Aan het einde van deze duizelingwekkende rit wordt de nieuwe streng nog eens gecontroleerd door controle-eiwitten die alle gemaakte fouten herstellen. Het resultaat: minder dan 1 op de miljard foute basen blijven in de keten. En dan te bedenken dat tientallen jaren lang bijna alle geleerde biologen uitgingen van fouten in de DNA-replicatie (mutaties) om de evolutie te verklaren.
De rol van RNA's bij bovengenoemde processen:
RNA wordt gevormd op basis van een enkelvoudige streng van het DNA. Dus eerst weer DNA open knippen. Vervolgens een enkelvoudige complementaire streng maken met uracil i.p.v. thymine en ribose i.p.v. oxyribose.
Transport-RNA (tRNA) heeft een code van 3 basen en is gekoppeld aan één aminozuur. Dit reist af naar een ribosoom met ribosoom-RNA (rRNA). Daar vindt het z'n partner en koppelt het aminozuur aan het aminozuur dat door een eerder langs gekomen tRNA is geleverd. Zo groeit een eiwitketen die door het DNA voorgeprogrammeerd is. Dit proces moet snel en perfect verlopen voor vaak duizenden aminozuren die in precieze volgorde een eiwit opleveren. Het eiwit moet zich daarna nog in exacte vorm vastleggen. Eén foutje en dat lukt niet. Het eiwit is dan onwerkzaam. Maar er zijn al duizenden eiwitten in de cel vereist om deze processen, samen met het replicatie-proces van het DNA, te laten verlopen!
De energie die nodig is voor deze processen:
De energie in een cel is vooral vastgelegd in ATP. Dit wordt gevormd in de citroenzuurcyclus (zie boven). Met daarin een hele batterij aan enzymen. Dit ATP wordt dan omgezet in ADP en kan meteen weer worden gebruikt om ATP van te maken.
Samenwerking van celorganellen:
Alle eukaryote cellen hebben een celmembraan, voortgezet als endoplasmatisch reticulum, die weer overgaat in de kernmembraan. Deze membranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden. Dat zijn eiwitten met een kop van fosfaat.
Het membraan bevat allerlei eiwitten die speciale poortjes vormen die weer actief transport van vooral grotere moleculen mogelijk maken.
De belangrijkste organellen zijn de mitochondriën voor de verbranding en de chloroplasten voor de fotosynthese. Allemaal weer opgebouwd uit eiwitten. Mitochondriën bevatten ook stukjes DNA. Bij de mitose (celdeling) moeten mitochondriën en bladgroenkorrels, samen met dat DNA en nog diverse andere organellen, worden vermenigvuldigd.
Denk nu niet dat prokaryote cellen van bacteriën etc. wel veel eenvoudiger zullen zijn. Ze hebben wel geen kernmembraan en missen sommige organellen maar kunnen alles wat een eukaryote cel ook kan.
Nog een essentieel puntje: het is al niet mogelijk om de werking van een cel echt te begrijpen. Bedenk dan dat gespecialiseerde cellen als beencellen, zenuwcellen, cambiumcellen enz. enz. (honderden verschillende) ontstaan uit ongedifferentieerde, "gewone" cellen of bevruchte eicellen. Hoe moet dat allemaal vooraf al zijn geprogrammeerd in de juiste volgorde?
Samenvattend: opbouw van alle celonderdelen m.b.v. eiwitten - eiwitten gevormd dankzij samenwerking van DNA, mRNA, tRNA, rRNA- hiervoor zijn vele verschillende enzymen (eiwit + prothetische groep) nodig - aanwezigheid van aminozuren en nucleïnezuren vereist voor alle opbouw- en transport van al die bouwstenen. De productie moet goed geregeld zijn- de nodige energie wordt eerst vastgelegd door de bladgroenkorrels (zonne-energie) en vervolgens beschikbaar gesteld door verbranding in de mitochondriën.
Als er één onderdeel ontbreekt ligt alle groei, beweging en voortplanting stil!!
Om de evolutie-puzzel van dit supercomplexe systeem op te lossen zijn de meest dwaze noodsprongen bedacht:
- de eerste levende cel is vanuit de ruimte met een meteoriet meegekomen
- een bacterie (of andere prokaryoot) werd ingekapseld in een "eukaryote" cel
en werd omgetoverd in een mitochondrium of een chloroplast.
Wil je graag filmpjes bekijken hoe DNA, RNA, ribosomen etc. werken kijk dan www.bing .com/videos/search