8.1 Wat is een bijbels-georiënteerde geologie?

Wetenschap berust op waarneming en onderzoek van bronnen. Bronnen kunnen zijn: 

- geschriften, inscripties, afbeeldingen enz., enz.; afkomstig van mensen

- huizen, steden, apparaten, machines

- landen, volken, culturen

- levende organismen

- landschapselementen als zeeën, kusten, rivieren, gebergten, vulkanen enz.

- fossiele organismen

- aardlagen en hun samenstelling

- hemellichamen zoals zon, maan, sterren, planeten ........

 

Door mensen gerealiseerde bronnen bezitten altijd een historische component. Omdat deze bronnen altijd ontwikkelt worden in de loop van de tijd. De tijd drukt daarop haar stempel zou je kunnen zeggen. 

In de natuurwetenschap speelt naast waarneming het experiment een grote rol. Experimenten die herhaalbaar moeten zijn. Zonder die herhaalbaarheid is er geen sprake van algemene geldigheid.

Het bijzondere van de geologie als vakwetenschap is nu dat waarneming (en onderzoek) altijd gepaard gaat met een tijdsbepaling. Wanneer is deze aardlaag ontstaan? wanneer zijn de fossiele overblijfselen van organismen daarin bewaard?

Welke veranderingen zijn er na de fossilisatie alsnog opgetreden? Zijn er aardlagen verplaatst of verdwenen? Hebben overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen of gebergtevorming een dwingende invloed gehad?

Vanaf het allereerste begin hebben geologen vele voorspellingen gedaan over de ouderdom van hun bevindingen.

Interessant om hierover een boek over de geschiedenis van de geologie te lezen. Dan zal blijken dat er sinds de grote natuuronderzoekers Lyell en Darwin zich op dit punt grote veranderingen hebben voorgedaan. Veranderingen die verband hielden met het gegeven dat deze natuurvorsers het bijbelse oriëntatiepunt t.a.v. de betrouwbaarheid van de Godsopenbaring hadden losgelaten.

Heel opmerkelijk is daarbij dat Lyell het uniformitarisme als uitgangspunt beleed en Darwin binnen dat vooroordeel de groei van zijn levensboom inpaste. Beide vooroordelen, die weinig of niets te maken hebben met wetenschappelijk denken of met onbelemmerde waarneming, pasten als een dekseltje op een busje. Ze verkregen daardoor als vanzelfsprekend een krans van ware wetenschap. Intussen mag dan de gedachte van Lyell bijna volledig weersproken zijn door de feiten (zoals verderop zal blijken) maar de boom van Darwin groeit en bloeit lustig voort. Biologen die daar anders over denken worden veelal weggeschoven als de laatste ongelovigen. Merkwaardig hoe theologen daar vaak een partijtje in meeblazen terwijl ze toch niet altijd blijk geven van voldoende kennis van de biologie als vak noch van geologische kennis. Of is het hun gemakzucht om maar bij voorbaat te stellen dat de ideeën van evolutiebiologen en dito geologen niet in strijd met Gods Openbaring kunnen zijn omdat zowel schepping als openbaring door dezelfde God gegeven zijn.

Een andere reden om elk gesprek hieromtrent bij voorbaat dood te slaan: het maakt voor je geloof in Jezus niets uit hoe je denkt over het ontstaan van de kosmos, de aarde en al haar levende wezens. Als je maar weet dat God van je houdt; altijd en ondanks alles!

 

Maar waarom nu bijbels-georiënteerde geologie?

Omdat het christelijke geloof in Gods openbaring voorafgaat aan elke wetenschap. Dus ook aan de geologie.

Geen enkele (natuur)wetenschap kan los van het christelijke geloof echt functioneren. Het wordt dan een onsamenhangend corpus van losse uiteinden die het verband met elkaar verliezen en averechts gaan functioneren.

- De tijd wordt een losgeslagen en oeverloos begrip doordat betrouwbare tijdsbepalingen onmogelijk zijn. De radioactieve
  tijdsbepalingen zijn onbetrouwbaar omdat begin- en eindsituaties niet vastliggen,

- veronderstellingen rond klimatologische omstandigheden in vroeger tijdens blijken vaak omstreden,

- de snelheden van grootse geologische processen als continent-verschuivingen zijn altijd onbepaald. Dit in samenhang met
  aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, gebergtevorming, afzettingslagen en erosie,

- de verdeling van fossielen over de werelddelen is qua soorten en aantallen heel opmerkelijk en vaak onverklaarbaar,

- het ontstaan van enorme voorraden aan olie, gas en steenkool tezamen met de gigantische zoutlagen zijn volslagen
  onbegrijpelijk,

- de ontwikkeling van bouwplannen die voorkomen bij planten en dieren vanuit elkaar zijn volledig onverklaarbaar en
  onbewijsbaar,

- een menselijk wezen met al zijn/haar capaciteiten en mogelijkheden laten ontstaan vanuit een dierlijk wezen behoort tot de
  onmogelijkheden.

- de algehele samenhang tussen (virussen) - bacteriën - schimmels - eencelligen - insecten - wormen - planten - dieren en
  mensen is vanuit de evolutieleer  onbegrijpelijk.  

 

Conclusie: zonder geloof in Gods Openbaring kan geen mens, geen bedrijf en geen (toegepaste) wetenschap ten goede functioneren. Omdat wij in alles van Gods goedheid afhankelijk zijn.

 

Dit betekent niet dat wij de Bijbel moeten beschouwen als bron naast andere bronnen. De Bijbel als onfeilbare en betrouwbare Godsopenbaring is als de hemelkoepel boven alle menselijk bestaan en denken. Ze wil heel ons hart beheersen; ons hart als beheersend uitgangspunt van liefde, gevoelens, denken en doen.

In Rom. 10:8 en 9 lezen we: het Woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart en uw hart gelooft dat God Hem (Jezus) uit de dood heeft opgewekt ..... Het hart van een mensenkind wordt vanaf het prille begin gevormd vanuit de veilige baarmoederperiode via het opgroeien als baby, kleuter, peuter, schoolkind, puberleeftijd met ervaringen van verliefdheden en interesses, beroepskeuzes en huwelijkskeuze, vader- en moederschap, grootouderschap en veroudering tot de dood volgt.

Honderden teksten in de Bijbel verwijzen naar hartelijk samenleven met God en Zijn Zoon door de heilige Geest en hartelijk (liefdevol) samenleven met medemensen. Echt, betrouwbaar liefhebben komt altijd op vanuit het hart. Evenals trouwens  diepgaand verzet, opstandigheid en haatdragendheid. Dit als onderscheid tussen een vlezen hart en een stenen hart.

Die hartelijke houding, interesse en bekwaamheid bepaalt eveneens de verhouding tot een bepaalde wetenschapsrichting en de verhouding met vakgenoten en studenten. Een jong mens heeft meestal voordat hij/zij aan de studie begint z'n keuzes vanuit haar/zijn hart gemaakt vanuit zijn/haar geloof t.a.v. basale uitgangspunten voor een studiegebied of toepassing daarvan. Deze keuzes (levensvisies) betreffen b.v.

- Is God de schepper van mij en alle levende wezens om mij heen?

- verlost God mij en de wereld door Zijn Zoon Jezus Christus?

- is de Bijbel Gods echte Woordopenbaring waardoor ik Zijn WOORD (Jezus) kan leren kennen?

- is menselijke waarneming via de zintuigen, ook in experimentele situaties, betrouwbaar?

- zijn menselijke (wetenschappelijke) boeken en geschriften toetsbaar op betrouwbaarheid?

- welke ethische normen zijn voor mij waardevol en echt? 

  b.v. trouw in het huwelijk, het leven van (ongeboren) kinderen, bescherming van mensenleven tot aan de dood, eerlijkheid
  t.o.v. alle mensen enz.

 

Concreet t.a.v. de biologische en geologische wetenschappen  betekent dit dat de Bijbel in alle opzichten waar is. Deze wetenschappen kunnen daarom nooit aantonen dat:

- de schepping van aarde, hemel en kosmos een mythologisch verhaal is; een godenverhaal bedacht om de wereld voor
  mensen enigszins begrijpelijk te maken, 

- de "dagen" in het scheppingsverhaal een bepaalde lengte hadden of nauwkeurig omschrijven wat en hoe er door God geschapen    werd,

- de mensheid niet uit Adam en Eva ontstonden die leefden in het Paradijs (de hof van Eden),

- de eerste mensen niet in de diepe afgrond van zonde gevallen zijn omdat ze als God wilden zijn,

- de aarde als gevolg van grenzeloze toename van boosheid en geweld door de mensen door God niet is schoongewassen in
  de zondvloed,  

- de aarde en de volken niet herhaaldelijk zijn getroffen door uitingen van Gods toorn.

 

Opm.: de creationistische zienswijze plaatst geloof (o.a. in de geschiedenis van de zondvloed) tegenover of naast de wetenschappen. Daardoor vertroebelen beide. Eigen wetenschappelijke gedachtecomplexen worden daardoor op een te hoog niveau gezet en bijbelse gegevens verlaagd tot wetenschappelijk aantoonbare gedachtesystemen. Dit gebeurt zowel t.a.v. Gen. 1 als Gen. 6-8. Diverse nogal ongrijpbare begrippen worden soms gehanteerd zoals een tussenperiode tussen de schepping van hemel en aarde, de lengte van de scheppingsdagen, de door God geschapen 'baramin', de leefsituatie van dieren en planten in het Paradijs, ingrijpende gebeurtenissen voor, tijdens of na de zondvloed enz.

Creationisme is daarmee een echt -isme; een verabsolutering van een menselijk denksysteem. Dit levert veel verwarring op in de meningsvorming van gelovige christenen en ongelovigen in vele toonsoorten.  

Wel is het van groot belang om de op wetenschappelijke wijze onderzochte en gepubliceerde gegevens te verwerken in een verhaal over bijbels georiënteerde geologie en biologie. De website van Logos biedt hieromtrent veel materiaal. Maar een verantwoorde selectie daarbinnen is wel een erg moeilijke opgave. Met als kernvraag: Wat is echte wetenschappelijk verantwoord. 

De Bijbel geeft geen rechtstreekse antwoorden op wetenschappelijke vragen. Dit geldt zowel voor historische, juridische, natuurwetenschappelijke en geologische vragen. Theologische vragen vormen een geheel afzonderlijk hoofdstuk omdat de theologie de Bijbel als voornaamste kenbron heeft.

Theologen verwerken wel de resultaten van andere wetenschappen (samen met talloze waarnemings- en levenservaringen van mensen) in hun wettenschappelijk denken en publiceren. Theologie kan daarom niet zonder gezonde vormen van filosofisch denken. Een filosofisch denken die zich beweegt binnen het kader van Gods geopenbaarde Woorden en Jezus Christus wil volgen in alles wat Hij doet en bestuurt.

 

8.2 Een herziene geologie.

De geologie start bij het precambrium.

Dit precambrium omvat Archaea en Proterozoïcum.

De vroegste vormen van fotosynthese ontstaan al 3.5 miljard jaar geleden. Tijdens het Paleoarcheïcum. 

Maar dit waren anaërobe vormen van fotosynthese.

De aller vroegste vormen van leven worden gesteld op 4.3 miljard geleden.

Tijdens het Proterozoïcum (2.5 tot 0.5 miljard jaar) vond de cambrische explosie plaats. In ondiepe epicontinentale zeeën verschenen vele organismen. Mede onder invloed van grote tektonische activiteit en begin van orogenese. 

Van toen af aan begonnen de super-continent-cycli een rol te spelen.

(Opm.: de tijdsperioden zijn vermeld volgens de gangbare geologische dateringen).

Met als bekendste super-continenten:

1. Vaalbara; 3.3 miljard jaar. bron Wikipedia.

2. Kenorland. 2.5 miljard jaar. bron: Wikipedia

3. Columbia. 2.1 - 1.5 miljard jaar. bron: Wikipedia

4. Rodinia. 1100 - 750 miljoen jaar. bron: Wikipedia

    Laurentia vormt het kerngebied. De overige landdelen liggen, voor ons nog onherkenbaar, daar
    omheen gegroepeerd.

5. Gondwana. 540 - 490 (160) miljoen jaar. bron: Wikipedia

    Tijdens de Jura begon Gondwana uiteen te vallen. Laurasia raakt los van Gondwana 200 - 175 jaar geleden (Trias)

   

6. Pangea. 350 - 200 miljoen jaar. bron Wikipedia 

     Als Laurussia/Euramericana samengaan met Gondwana wordt Pangea gevormd.

     Samen met Siberia en Eukazakhstania ontstaat Laurasia.

     In de meeste afbeeldingen van Pangea zijn de werelddelen Europa, Noord- en Zuid-Amerika, Afrika, Australië, Antarctica en India
     goed herkenbaar.

De betrouwbaarheid van boven weergegeven supercontinenten laat ik graag aan deskundigen over. Onder het lemma 'Laurasia' in Wikipedia is veel te vinden omtrent de vermeende rondwandelingen van Columbia, Rodinia, Gondwana, Pangea etc.

 

Tijdens alle "rondwandelingen" van de landplaten over de wereldbol vinden steeds vele grote vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en bijbehorende gebergtevormingsprocessen plaats. In de zeeën (oceanen) ontstaan door vulkanisme mid-oceanische ruggen die de platen (continenten) uiteen duwen. Aan de randen van de aardschollen rijzen dan gebergten op.

Zie afb.  bron Wikipedia.

Zo vond de Pan-Afrikaanse orogenese plaats vanaf 850 - 550 miljoen jaar geleden. Dit was een serie orogenesen, waaronder de 

Caledonische en de Baikalorogenese. Orogenese gordels ontstaan door openen en sluiten van oceanen. Voorbeelden daarvan zijn ook de Zambesigordel en de Mozambiquegordel. Deze laatste twee gaan terug op oeroude gesteenten van het Archeïcum 

(4 - 2.5 miljard geleden). De gebergtegordels ontstaan door subductie of/en continentale collisie.

Het mag duidelijk zijn dat de vele processen van vulkanisme en orogenese vele dikke afzettingslagen met daarin zeer grote aantallen fossielen ten gevolge hebben.

In het recente boek (2019) Earth History and Palaeogeography worden 48 orogenesen opgesomd.

 

Op grond van fossiele vondsten vermoedt men dat de vroegste vormen van fotosynthese reeds 3.5 miljard jaar geleden plaats vonden. Onder anaërobe omstandigheden. Dus tijdens het het Paleoarcheïcum. Er waren toen 1-cellige organismen  die O2 produceerden.

Tijdens het Proterozoïcum vond er een enorme toename van O2 plaats: The great Oxidation Event. Dat vond plaats 2.4 miljard jaar geleden. Toen waren er eukaryote cellen; 900 miljoen jaren voor het ontstaan van de eerste fossielen.

 

De Cambrische explosie greep plaats 2.5 - 0.5 miljard jaar geleden in ondiepe epicontinentale zeeën (zie boven).

Rond 1.5 miljard jaar geleden werden fossielen gevormd van vele stammen van mariene organismen met weke delen en harde schalen.

Tom Zoutewelle vertelt hierover op de site Van (Cambrische) explosie naar extinctie | drs. Tom Zoutewelle - YouTube

Zoutewelle legt uit dat voor elk niveau van organisatiegraad van organismen een bepaald informatiesysteem van 100 miljoen basenparen vereist is.

Voor een protist is dat 1, voor een spons 5, voor een neteldier 10, voor een platworm 20, voor een geleedpotige 50 en voor een chordaat 60 van dergelijke systemen.

Als doordenkertje een belangrijke stelling: tussen systematische groepen (fam., orden, fyla) vindt geen (nauwelijks) competitie plaats!

 

In dit college van Zoutewelle bijzondere aandacht voor massa-extincties. Er zijn 5 grote extincties geweest in de aardgeschiedenis. Ze vonden plaats op de grenzen tussen diverse perioden.

periode

1. grens Ordovicium-Siluur

2. grens Devoon-Carboon

3. grens Perm-Trias

4. grens Trias-Jura

5. einde Krijt

 

% uitsterving

85 % alle organismen

70/80 % alle organismen

95 % mariene org. en 70 % terr. org.

75 % alle organismen

80 % alle organismen.

oorzaken uitsterving

zeespiegelstijging

daling O2 en meteorietinslagen

??

??

vulkanisme en meteorietinslagen

Vaak kunnen wereldwijde temperatuurschommelingen (ijstijden, verwoestijning) en vulkanisme een grote rol gespeeld hebben. 

 

Kenmerkend voor de extinctiperioden zijn:

- de normale sterfte wordt overtroffen

- de looptijd is kort

- het uitsterven betreft vele groepen. 

Bron Wikipedia.

De afbeelding laat zien dat er tussen de 5 massaextincties kleinere extinctiperioden plaats vonden; aangegeven met blauwe pijltjes.

Het boek EHP (Earth History and Palaeogeography) beschrijft op pg. 274 dat abrupte, grote toenames van broeikasgassen optraden door of na LIP-erupties (erupties van Large Igneous Provinces). Ze vielen samen met 5 van de 5 grote extincties:

eind-Ordovicium, eind-Devoon,  eind-Perm, eind-Trias en eind-Krijt..

Eind-Perm viel samen met de Siberische trappen,

eind-Krijt viel samen met de Deccan-trappen in India.

De laatste grote extinctie viel samen met inslag van meteoriet in de golf van Mexico.

Tijdens de LIP's vonden enorme hoeveelheden CO2, NH4 en verzurende gassen hun weg in dde atmosfeer.

 

Als we nu veronderstellen dat alle gebeurtenissen van continentale plaatverschuivingen, vulkaanuitbarstingen, gebergtevorming en daarmee gepaard gaande temperatuurwisselingen en zeespiegelstijgingen en -dalingen in veel kortere tijd hebben plaats gegrepen dan in de gangbare geologie aangenomen wordt, betekent dit dat al deze gebeurtenissen in een periode van

6000 à 10.000 jaar kunnen hebben plaats gevonden. Als we uitgaan van huidige snelheden waarmee aardbevingen en vulkaanuitbarstingen plaats grijpen is dit geen gekke veronderstelling!

 

Persoonlijk zou ik er vanuit willen gaan dat de  wereld van Pangea de situatie van na de schepping het dichtst benadert. De methoden waarmee de geologen komen tot bewijzen voor aardplaat- en continentverschuivingen  die eindeloos de aardbol over reizen laat ik (voorlopig) buiten beschouwing. Ze worden uitvoerig beschreven in het boven vermelde boek 'Earth History and Palaeogeography' (EHP). 

Nu eerst een korte beschrijving van de geologische kolom van het Precambrium tot het Neogeen.

 

Het Precambrium.

Gesteenten van het Precambrium omvatten het grootste gedeelte van de aardkorst. Grote gedeelten zijn door sedimenten bedekt. De gedeelten die aan het oppervlakte liggen heten schilden; de gedeelten bedekt met sediment noemen we stabiele platforms. Ze liggen ver van de plaatgrenzen verwijderd en werden niet getroffen door orogenese-processen. 

 

Let hierbij vooral op de lichtgroen gekleurde orogenese-gebieden en de donkerpaars gekleurde vulkanische uitbarstingsgebieden.

 

Voor geologen is het ontstaan van de oceaankorst en de aardmantel vanuit het Archeïcum nog steeds êén groot raadsel. De lavabasalten verschillen nogal van die van de huidige oceaankorst.

Het Archeïcum bestaat uit metamorf gesteente: basaltlava en graniet (gneis).

De latere geologische tijdperken bestaan afwisselend uit zandsteen, schalie, kalksteen en klei.

Ontleend aan het boek De aarde door dr. Peter J. Smit e.a.. Uitg. Elsevier Boeken B.V., 1987 

   zandsteen -----------------------cambrium

   schalie ----------------------------ordovicium en siluur

   zandsteen -----------------------devoon

   kalksteen en schalie ----- -carboon  

   zandsteen -----------------------perm en trias

   kalksteen ------------------------jura en krijt

   klei ----------------------------------teriair en kwartair.

Met daarbij de opmerkingen:

1. sedimentatie treedt lang niet overal op

2. het ontbreken van fossielen staat chronische ordening in de weg.

  

De huidige oceaankorst is slechts 200 miljoen jaar oud. Ze stamt dus pas vanaf de Jura. 

De laatste periode van het Precambrium is het Proterozoïcum. 

Vraag: leefden de Stromatolieten (samenleving van bacteriën en cyanofyten) al sinds 3.5 miljard jaar 

in west-Australië, Rusland en Canada?

Rond 700 miljoen jaar waren er al sponzen. Ontstaan vanuit 1-celligen?  Zie hfdst. 6.1 

Het jongste deel van het Neoproterozoïcum heet Ediacarium (575 - 565 miljoen jr.)

In 3 km dikke lagen modder en zand die door vulkanische as werden bedolven vonden de geologen 30 verschillende diersoorten.

Ze leefden in ongeveer 50 m. diep water. Vindplaatsen op New Foundland (Mistaken Point) en in Australië (Flinders Range).

Deze zgn. Ediacara hadden een zacht lichaam. Hun biologische verwantschappen waren onbekend.

Een groot deel van alle stammen (fyla) van het dierenrijk waren al aanwezig:

weekdieren, stekelhuidigen, geleedpotigen,  armpotigen (brachiopoden),  neteldieren (cnidaria), ribkwallen, diverse typen wormen, trilobieten, chordata (b.v. Pikaia), Opabinia, Anomelocaris (Pectoria).

Bedenk daarbij dat geslachtelijke voortplanting algemeen voorkomt. Maar langs welke nog totaal geheime wegen ontstaan ?

 

Organismen van de Cambrische explosie. bron Wikipedia.

Opabinia met 5 ogen. bron Wikipedia

Anomelocaris, een roofdier. bron Wikipedia

Trilobiet met facetoog. fossiel 530 miljoen jaar oud: "oudste oog ter wereld".

De lichaamsbouw van een trilobiet. bron Wikipedia.

Let op de bijzonder ingewikkelde bouw van de Trilobiet. De dieren hadden 2 perfect gebouwde facetogen. Nog wel zonder lens.

Zie verder H 6.2 onder punt 2 en 2.1 .

Het Cambrium.   

539 - 485 miljoen.

Afzettingen in ondiepe zeeën met herhaalde transgressies.

Dit tijdperk start met de zgn. Cambrische explosie. 

Vele fyla van het dierenrijk ontstaan plotseling. Er werden 150 soorten ontdekt, waaronder 60 soorten Arthropoden. Vervolgens de zeer ingewikkeld gebouwde Brachiopoden en Gastropoden (slakken). Het zijn Metazoa met skeletbelementen. 

Belangrijke vindplaats: de Burgess Shale in Canada. Ook zachte delen zoals kieuwen, antennes en inwendige organen bleven bewaard. 

 

Het Ordovicium. 

485 - 445 miljoen.

Enorme epicontinentale zeeën en transgressies.

De landmassa's Noord-Amerika, Noord-Afrika en Europa gescheiden door de oceaan Iapetus? Was die ontstaan (en later weer gelonken) door vorming van een midatlantissche rug en oceaanbodemspreiding? En daarmee samengaande orogenese-processen zoals de Taconische orogenese? Met biijbehorende vulkaanuitbarstingen? 

Het dierenleven was in ondiepe zeeën aanwezig met 500 families. Vooral veel rifdieren met kalkskeletten. 

Opvallende dieren zijn de Crinoidea (zeelelies), de Brachiopoden, Nautiloïden (inktvissen), de Eurypteriden (kreeftachtigen) en zeesterren. Allemaal organismen met een zeer hoge graad van orgaanstructuren. 

Later ontstaan de Agnatha, zonder kaken/tanden en Moddergravers zonder vinnen. Samen met echte vissen (straalvinnigen).

Vindplaats o.a. een dorp hoog in de Andes.

In Zuid-Afrika en Schotland werden de Conodonten bewaard, samen met Arthropoden en Cephalopoden.  

Een conodont: Opissum.    bron Wikipedia.

Conodonten waren misschien de eerste gewervelden.

Tijdens het Ordovicium ontstaan op het land de eerste mossen en korstmossen.

Siluur.

445 - 415 miljoen.

Vele transgressies en regressies.

De oceannen sluuiten zich weer.

Fossielen net als bovengenoemde in ondiepe mariene afzettingen van moddercarbonaten. 

Nu naast de Agnatha (ook niet-gepantserde zwemmers): de kaakvissen.

Deze dieren leefden samen met Eurypterida (zeeschorpioenen).

Vervolgens werden vele rifbouwers (koralen, bryozoa, stromatoporoiden en algen) bedekt; samen met brachiopoden, schelpdieren, inktvissen, conodonten, graptolieten  en arthropoden. 

De eerste vaatplanten ontstaan op het land: Cooksonia en Steganotheca. 

De eerste landdieren waren spinachtigen (Palaeotarbus) en de duizendpotige arthropoden.

Cooksonia, met eindstandige sporangia.    bron Wikip-edia.

Palaeotarbus.    bron Wikipedia.

Devoon.

415 - 360 miljoen.

Tijdens het sluiten van de oceanen vindt de Acadische (= Caledonische) orogenese plaats. Daarbij wordeen de noordelijke Appalachen en de gebergten van Schotland en Schandinavië gevormd. Ten westen en oosten daarvan ontstaan de Old red sandstones (Schotland) en de Catskill Formation (omgeving van New York, Pensylvenië en Wesst-Verginië).

Op het land groeien de eerste echte vaatplanten: Asteroxylon en Rhynia.

Op het land hete bronnen en vulkannen in Schotland. Met vele arthropoden (mijten, springstaarten, duizend- en miljoenpoten, gifkaakdragers (chelicerata), zeespinnen en Limulus, de degenkrab).

 

De degenkrab, links onder. Dit dier komt nog voor in Zuidoost-Azië en Noord-Amerika.

bron Wikipedia.

Op diepere zeebodems (tot 100 m.) leven haaien (al ontstaan in het Siluur) en alle al eerder genoemde zeediergroepen.

Opvallende in de fauna zijn de de Sarcopterygische longvissen.

De sarcopterygii worden beschouwd als de oorsprong van alle tetrapoden: via Tiktaalik naar amfibieën, krokodillen, reptielen, vogels en zoogdieren.

 

Een coelocanth, een kwastvinnige.   bron Wikipedia.

Zeer opvallend op het land is Archaeopteris; met varenachtige bladeren en een stam van het gymnosperme 

(naaldboomachtige) type.

 

Archaeopteris; tot 18 m. hoog.     bron Wikipedia.

Tiktaalik wordt beschouwd als beroemde tussenvorm van kwastvinnige vis naar alle tetrapoden. De onderling verbonden schedelbeenderen, een nek en 'schoudergewricht en armen met elleboog en polsgewricht. Had hij kieuwen om lucht te happen? Wel schubben als een vis.

Interessante dieren waren Ichtyostega en Acanthostega. Eerst beschouwd als overgangen naar amfibieën, late beoordeeld als waterdieren met kieuwen en zwemstaart.

Acanthostega; met veeltenige (8) voeten.    bron Wikipedia.

Carboon.

360 - 300 miljoen.

Grote landgebieden werden weer overstroomd door stijging van de zeespiegel. Grote delta's en moerasdelta's worden gevormd. Ze wordene gekoloniseerd door tropische wouden die tenslotte overgaan in steenkool.

Aan het einde van het Carboon verenigen de landmassa's Gondwana en de noordelijke gebieden zich en vormen Pangea.

De orogenese-processen die daarmee gepaard gaan (de Hercynische = Appalachische orogense) vormen de Appalachen en Zuid-Europese gebegten.

Vindplaatsen van fossielen:

1. Schotland met hete bronnen en vulkanische as. Rond een heet meer vele kleinere hagedisachtige dieren. In bezit van trommelvliezen.

Verder vissen, hooiwagens en schorpioenen. 

Planten: Archaeocalamites en Sphenopteridium; sporeplanten die al ontstonden in het Devoon.

2. Aan de voet van de Rocky Mountains in de VS, in carbonaatmodder van ondiepe zee. Met 4800 vissoorten, haaien en roggen. Ook veel wormen. Dus zeer snelle fossilisatie!

3. Mason Creek; VS nabij de grote meren. Moerasgebied bij estuarium. Fossielen in steenkool.

Vele arthropoden; 150 soorten. Ook veel zeedieren. Dieren met zachte weefsels in kleiklompen.

Planten: boomhoge wolfsklauwen (Lycopodeaceae) van 40 m, zaadvarens en 10 m. hoge paardenstaarten (Equisetaceae).en Calamites; behorend tot de orde van Equisetales. Ze werden 20 à 30 m. hoog. Al deze bomen plantten zich voort door sporen.

4. Joggins op Nova Scotia. Naast een binnenzee in regenwoudmoerassen. Zo ontstonden 45 steenkoollagen van in totaal 900 m. dik. Vele "hagedissen", landslakken, vele arthropoden samen met een reuzenduizendpoot.

Ook Archaeothyris:  de eerste synapside reptiel. Stamvader van de zoogdieren? 

Planten: boomvormige Cordaïtes (met zaden, vgl. coniferen), Neuropteris (Pteridospermae, zaadvarens) en Sigillaria (fam. Lepidodendraceae)..

5. Nyrany in de omgeving van Praag. Meerafzettingen in modderbodem. Vele arthropoden en tetrapoden.

6. Karoobekken.  Zuid-Afrika, Australië en Antarctica worden eind-Carboon overdekt met ijs. 

 

Perm.

300 - 250 miljoen.

Temperatuurstijging en stijging van de zeespiegel. Grote woestijnen.

Pangea strekt zich uit van pool tot pool.

Tegen het einde van het Perm botst Azië tegen Europa en ontstaat het Oeralgebergte.

Dan is Pangea compleet. Zeedieren sterven gedeeltelijk uit en landdieren kunnen zich overal verspreiden.

Paardestaarten nemen af en coniferen en zaadvarens worden algemeen.

In het zuidelijk continent Gondwana domineert de zaadplantorde Glossopteris.

 

Glossopteris met voortplantingsstructuren.

 

Verspreidingsgebied van Glossopteris.

Dimetrodon, behorend tot de Pelycosauriers.    bron Wikipedia.

Vindplaatsen van fossielen:

1. Texaanse redbeds. Omgeving met delta-rivieren en vijvers. Naast arthropoden en amfibieën verschijnen nu grotere reptielen.

V.b. Edaphosaurus (reeds ontstaan in laat-Carboon) en Dimetrodon. Beide met rugzeilen.

2. Bromacker in Thüringen. Hooggelegen riviervlakten. O.a. Diadectes, Seymouria en Eudibamus als land bewonende reptielen.

Hieronder Eudibamus de eerste 2-benige planteneter. Bron Wikipedia.

3. Australië (Queensland en New South Wales), moerasgebieden waarin steenkoollagen ontstaan. Vanuit 300 m. dikke lagen materiaal met boomhoge zaadvarens (Glossopterissoorten),  wolfsklauwen, coniferen en paardenstaarten. Onder koele omstandigheden gevormd. 

4. Karoobekken: Zuid-Afrika. Meren en rivieren. Fossielen bedolven onder sediment van Antarctische bergen. Met 70 nieuwe soorten tetrapoden waaronder de Cynodonten waaruit later de zoogdieren zouden zijn ontstaan. Daarnaast Procynosuchus (voorloper van de hondkrokodil). Het dier had een schedel met zoogdierkenmerken zoals begin van een secundair gehemelte, snij- en hoektanden, borst- en lendenwervels. Het was een waterdier met afgeplatte zwemstaart en peddelachtige poten. 

Procynosuchus.    bron Wikipedia.

5. Wolgabekken. Met seizoensrivieren; subtropisch. 

Met Dinocephalische therapsiden. Honderden skeletten, waaronder de grote planteneter Scutosaurus. Ze werden bedreigd door grote rovers van diverse groepen Gorgonopsia, Therocephalia en Cynodontia.

Scutosaurus.     bron Wikipedia.

Gorgonopsis.    bron Wikipedia.

Einde Perm: massa-extinctie met grote plateaubasalten in Siberië uit geërupteerde scheuren. 7 miljoen km2  90% van alle organismen sterft uit. Samengaande met ontsnapping van methaan uit de oceaanbodem. Het oceaanwater werd anoxisch en de temperatuur steeg dankzij enorme toename van CO2. Tezamen met stof- en gaswolken plus zure regen.

Alleen kleine diapsiden overleefden. Zoals Archosaurus. Hun afstammelingen overheersen het Mesozoïcum. Evenals een Proterosuchiër.  

Een protosuchiër.    bron Wikipedia.

 

Het is goed om hier aangekomen een samenvattend overzicht te geven van de besproken periodes.

Opvallend hierin zijn:

1. De afzettingen met fossielen betreft vooral ondiepe zeeën en laagland (lagunen) met riviermondingen. Daarop aansluitend lage
    landgebieden met rivierbeddingen en moerassen.

    Alle grote afdelingen van planten- en dierenrijk komen voor in het fossielenbestand.

    Zaadplanten (coniferen en zaadvarens), Dinosauriers en chordata.

2. Orogenese processen:

    a  Pan Afrikaanse orogenese tijdens laat-Precambrium en vroeg-Cambrium; Afrikaanse cratons samen met andere gebieden

    b  Pampeische orogenese tijdens laat-Precambrium en vroeg-Cambrium; zuidwest Zuid-Amerika

    c  Timanide orogenese tijdens laat-Precambrium en vroeg-Cambrium; Baltica/noord-Europa

    d  Kuungan orogenese tijdens laat-Precambrium en vroeg-Cambrium; India, oost-Antarctica en west-Australië  

    e  Oost-Afrikaanse orogenese tijdens laat-Precambrium en vroeg-Cambrium;  Afrika, India en Arabië

    f   Uraliaanse orogenese tijdens laat-Paleozoïcum; Oeralgebergte bij vorming Laurussië 

    g  Delamerische orogenese tijdens Proterozoïcum tot midden-Cambrium; oost-Australië

    h  Braziliano orogenese tijdens vroeg/laat Cambrium; grens Zuid-Amerika en Gondwana

    i  Tyennanische orogenese tijdens Cambrium; Tasmanië en zuidoost-Australië

    j  Taconische orogenese tijdens laat-Cambrium tot laat-Siluur; west-Appalachen

    k Cadomische orogenese tijdens vroeg/laat Cambrium; op de grens van Zuid-Europa en N.W. Afrika

    l  Bhimpheliche orogenese tijdens laat-Cambrium; Himalaya-regio 

    m Ross orogenese tijdens Paleozoïcum; vorming van Antarctica

     n Wales orogenese tijdens Ordovicium/Cambrium; Alaska

     o  Famatinische orogenese tijdens Ordovicium; Zuid-Amerika

     p  Ocloyic orogenese tijdens Ordovicium; Argentinië 

     q  M'Clintock orogenese tijdens midden-Ordovicium; noord-Canada 

     r  Achalische orogenese tijdens laat-Ordovicium; Zuid-Amerika

     s Benambran orogenese tijdens laat-Ordovicium; oost-Australië

     t  Shelvische orogenese tijdens Ordovicium/Siluur; Engeland

     u   Klakas orogenese tijdens Siluur/Devoon; Alaska

     v Caledonische orogenese tijdens Siluur/Devoon; op de grens van de Noord-Atlantische oceaan

                                 waaronder de Salinische orogenese (Appalachen en New Foundland) 

                                                           Scandinavische orogenese (Scandinavië)

      w  Romanzov-orogenese tijdens Siluur/Devoon;  Alaska en noordwest Canada

      x Tubberabberanische orogenese tijdens Siluur/Devoon; oost-Australië 

      ij Acadische orogenese tijdens vroeg-Devoon; N.O> VS, Canada en Engeland

      z  Kanimblische orogenese tijdens midden-Devoon; oost-Australië

      a' Antler orogenese tijdens laat-Devoon op de grens VS en Laurazië

      b'  Alleghanische en Varisdcanische (= Hercynische) orogenese tijdens Devoon/Carboon/Perm; VS, Canada en Laurazië

      c''  (Europa) tijdens sluiting van de Rheïsche oceaan

      d'  Ouachita orogenese tijdens Carboon/Perm; zuid-VS

      e' Ellesmerische orogenese tijdens laat-Devoon/vroeg-Carboon; noord-Canada, Groenland en Svalbard

      f'  Svalbardische orogenese tijdens laat-Devoon; vorming van Spitsbergen

      g'   Indonesische orogenese tijdens Carboon; Zuidoost Azië

      h'  Hunter-Bowen orogenese tijdens Perm; oost-Australië 

      i'  Sonoma orogenese tijdens Perm/Trias; vorming van Laurussië

      j'   Gondwanidische orogenese tijdens laat-Paleozoïcum; tussen de zuidelijke continenten 

      k'  Browns Fork orogenese tijdens Perm; Alaska.

 

Een enorme lijst!   Deze is ontleend aan het boek Earth History and Palaeogeography (EHP).

Volgens huidige wetenschappelijke inzichten gaat het merendeels over samenvoeging/uiteengaan van landdelen Laurazië, Gondwana en Pangea.

Vanaf het Cambrium (500 miljoen jaar) voegen de landdelen Laurussia en Gondwana zich steeds meer samen tot aan het Carboon (300 miljoen jaar). Tijdens het  Perm, Trias en Jura blijft deze situatie in hoofdlijnen dezelfde.

Vanaf het Krijt (100 miljoen jaar) beginnen de grote scheuren in de aardkorst tussen Laurazië, Zuid-Amerika, Afrika, India, Australië en Antarctica. 

India zou daarna naar het noorden gedreven zijn en gebotst op Laurazië. Australië verplaatst zich naar het noordoosten en komt los van Antarctica. Daarna scheidt Noord-Amerika zich af van Siberia (Laurussia).

 

 

Moderne map van Pangea met de grenzen van huidige landsdelen.   bron Wikipedia.

 

Als we er van uitgaan dat Pangea min of meer overeenkwam met de oorspronkelijke staat van de geschapen wereld voor de zondeval in het paradijs betekent het dat na of vanwege de zondeval de grote verschuivingen van landgebieden begon plaats te grijpen. De orogeneseprocessen gaan gepaard met vulkaanuitbarstingen, lavastromen en aardbevingen. Deze kunnen niet plaats hebben gevonden tijdens de wereld van rust en vrede (Eden) voor de zondeval.

De Here God kan deze processen in gang gezet hebben vanaf de tijd dat Zijn toorn over de schepping ontbrandde na de zondeval.

Zie Rom. 8:18-23.

In het heuvelachtige land, omringd door enorm uitgestrekte ondiepe zeeën, ontstonden de eerste (lage) gebergten. Dankzij deze orogeneseprocessen werden de vele levende wezens met modder/zand bedekt. Dit kan ook al in mindere mate daarvoor hebben plaats gevonden. Door de eerste gebergtevormingsprocessen kan de fossielenwereld van de cambrische explosie worden begrepen. Samen met de fossielen van het Ediacara. Daarbij kunnen wormen, kreeftachtigen, bodemvissen, haaien, zeesterren, zeelelies, zeeanemonen enz. kunnen zijn bedekt. Snel zwemmende echte beenvissen, samen met inktvissen en andere snelle rovers werden daarna gevangen in modderstromen, zand en basaltstromen vanwege heftiger verlopen processen.

Het is vrij logisch dat kort daarna of tegelijkertijd daarmee dieren en planten, levend langs de kusten, bewaard bleven als fossiel.

Als de orogeneseprocessen heftiger worden en overal verspreid ter wereld hooggebergten ontstaan is het  begrijpelijk dat hoger gelegen landdelen met moerasbossen met bijna alle mogelijke dier- en plantengroepen (uitgezonderd vogels, zoogdieren en zaadplanten ?) in de afzettingen terecht komen. Met als gevolg het ontstaan van dikke steenkoollagen, miljarden liters aardolie en miljarden m3 aardgas. Dit is alleen mogelijk na snelle bedekking met enorme hoeveelheden sedimenten afkomstig van hoog oprijzende bergen die reusachtige hoeveelheden plantenmateriaal en dierenleven met zich meeslepen.

Dit herhaalde zich vele malen als er vele lagen steenkool boven elkaar worden gevormd. Met boomstammen die door een aantal steenkoolformaties heen steken.

Onder hoge druk kan steenkool vrij snel worden gevormd gedurende enkele dagen/weken.

Ik ben van mening dat de hele wereldperiode vanaf Cambrium  tot en met het Perm (of zelfs de Jura) zich in  enkele duizenden jaren kan hebben afgespeeld. Dankzij snel verlopende orogeneseprocessen  en vulkaanuitbraken. Denk bij het laatste b.v. aan de vorming van de Siberische trappen. Een gebied van 7 miljoen km2 dat overdekt werd met lagen basalt. Zoiets gebeurde waarschijnlijk in korte tijd. Enkele weken of maanden. 

Steeds weer dringen zich binnen Creationistische kringen vragen op rond het centrale gebeuren van de zondvloed (ong. 2300 jr. v. Chr.). Naast het nogal sober vertelde verhaal over de oorzaken van de vloed die alle bergen bedekte (40 dagen stortregen, het open breken van de machtige bronnen van de oervloed en het openen van de sluizen van de hemel) worden er vele dramatische gebeurtenissen geopperd om het ontstaan van de geologische tijdschaal  met alle fossielen daarin te verklaren.

Als v.b. de website waarop dhr. Hans Hoogerduijn zijn verhaal houdt: https://logos.nl/cambrische-explosie-knal-leven-zondvloedkerkhof/  

De Precambrische sokkel zou het restant zijn van de wereld zoals die voor de zondvloed was. Door de zondvloed is die afgeschaafd. De aardlagen van het Cambrium t/m het Perm zijn daar bovenop geworpen. Het zijn allemaal zee-afzettingen: modder en zand.

De zondvloed zou door een kosmisch bombardement in gang gezet zijn. Bewijs daarvoor zijn meer dan 50 inslagkraters. Het kosmisch puin bevat een hoger gehalte aan iridium dan de aardkorst. De oceaanbodem scheurde en gedeelten van de oceanische korst doken de mantel in (runaway subduction). Magma kwam daarvoor in de plaats.

Er bestond 1 continent: Rodinia. Als gevolg van alle beroeringen scheurde dat in meerdere continenten uiteen. Gevolg: botsingen tussen aardeplaten, massaal vulkanisme en ontstaan van bergketens. Bewijs voor dit alles zijn o.a. de koelere aardkorstschollen op de grens van aardmantel en kern.

 

Een boeiend verhaal met onderdelen waar ik me bij aansluit. Echter: de combinatie met de zondvloed valt ernstig te betwijfelen.

Graag laat ik in het midden wanneer de orogeneseprocessen hebben plaats gevonden; voor of na de zondvloed. 

Het boek EHP gaat uit van een vuurbal als start van de aardbol die geleidelijk afkoelde. Via grote aantallen aardschollen die ronddreven over de aardbol. Die zich in de loop van miljoenen jaren verenigden tot een geheel:  Rodinia. Later Pangea. 

En daarvoor: Columbia.

Columbia; 2500 à 1500 miljoen jaar.     bron Wikipedia.

Rodinia; 1100 à 700 miljoen jaar.    bron Wikipedia.

Het is natuurlijk zeer de vraag of Rodinia en Columbia betrouwbare voorstellingen bieden voor een ver verleden. Er bestaan vele variaties in de verbeelde verdeling van de landgebieden. Dat geldt zelfs ook van Pangea. De zich verplaatsende landdelen die in het boek EHP uitvoerig worden uitgebeeld en besproken zijn ontleend aan paleomagnetische data. De buitenmantel van de aarde geleid de elektrische stroom en doet zo het aardmagnetische veld ontstaan. Onregelmatige veranderingen in het vroegere aardmagnetische veld, vastgelegd in rotsen van de zeebodem, bieden houvast voor het bepalen van de geomagnetische tijdtabel.

Dit kan dankzij documentatie van de spreiding van basalten op de oceaanbodem die de platentektoniek veroorzaken en de continenten uiteendrijven.

Ik hoop hier later uitvoeriger op terug te komen.

 

Nu blijkt het bijzonder merkwaardig dat de basalten op de oceaanbodems aantonen dat het aardmagnetische veld herhaaldelijk van richting is veranderd: Noordpool werd Zuidpool en omgekeerd. Op een tamelijk onregelmatige manier. Het gebeurde om de 200.000 of 300.000 jaar. Maar Alan Cooper (van het Zuid-Australisch museum in Adelaide) meende dat de laatste omkering ong. 41.000 jaar geleden plaats vond. Dit op basis van jaarringen in de gefossiliseerde kauriboom (Agathis australis).

Kauriboom, Agathis australis.   bron Wikipedia.

Het lijkt erop dat die omwisseling van het magnetisch veld nogal verwoestend was: grote zoogdieren samen met de Neanderthalers stierven mogelijkerwijs uit in Laat-Pleistoceen. Het magnetische veld verzwakt tijdens zo'n periode. Wellicht tot 6% van de huidige waarde. Als gevolg daarvan wordt de aarde getroffen door veel meer kosmische straling en van de dodelijke Uv-straling. Het gehalte aan C-14  koolstofisotoop wordt daardoor hoger. Samen met de toename van ioniserende straling had dat extreme weersomstandigheden, hogere temperaturen en blikseminslagen tot gevolg.

Nu geeft het boek EHP in een schema de magneetomwisselingen weer vanaf 170 miljoen jaar (Jura) tot heden. Het meest bevreemdende is nu dat er tijdens het Krijt gedurende een periode van 40 miljoen jaar (van 120 - 80 miljoen jaar) geen omkeringen plaats grepen. Dit tijdperk wordt Cretaceous Normal Superchron (CNS) genoemd. Deze 'rustige periode' zal ik voortaan beschouwen als de geschiedenis van het leven op aarde!

 

Trias..

250 - 200 miljoen.

De temp. stijgt tot gemiddeld 22 graden C.

In Siberië zien we enorme gebieden door lava overstroomd: tot 1 km. dik en een opp. van 1.500.000 km2.

In Rusland is het droger maar er zijn uitgebreide overstromingsgebieden vanuit rivieren. Evenals op Antarctica.

Fossielen: vele temnospondyle amfibieën en longvissen. 

De eerste "primitieve zoogdieren" ontstaan. Fossielen daarvan in China, zuidoost-Afria en Wales.

Er zijn weinig overgebleven reptielen. Wel Lystrosaurus. 

Lystrisaurus.    bron Wikipedia.

Lystrosaurus kwam in bijna alle werelddelen van Gondwanaland voor. bron Wikipedia.

De Cynodonten zouden belangrijke ontwikkelingen laten zien in de richting van zoogdieren.

Belangrijke vindplaatsen van fossielen:

1. Antarctica. De plantengroei bestond vooral uit Voltzia (verwant aan coniferen), Volziopsisbossen en naaldbossen. Ze floreren bij lage temperaturen.

2. Europa. In overstromingsgebieden kwamen dezelfde bomen voor tezamen met vele vissen en duizenden geleedpotigen.

3. Ten zuiden van de Alpen werden honderden skeletten van zeereptielen en duizenden vissen overdekt. Ze bewoonden de Tethys-oceaan. 

4. In Kirgizië, eveneens aan de voet van hoge gebergten, overstromingsgebieden met meren, rivieren en moerassen. Hier fossielen van duizenden insecten. Samen met enkele reptielen. Ze leefden temidden van palmvarens, ginkgo's, coniferen en Benettitales. De laatsten vormden diverse steenkoollagen, afgewisseld met zand en modder.

5. de voet van de Andes in  zuid-Argentinië. Hier groeiden reusachtige coniferen samen met varens en paardenstaarten. Vele sauriers werden hier bewaard. Waaronder Herrerosaurus en Eoraptor.

6. Woestijngebied in Schotland bevat beenderen van sauriers. Legden ze hun eieren in het zand?

7.  de voet van de Rocky Mountains in de VS. Overstromingsgebied met diverse Archosauriers en voorlopers van de sauriers. In New Mexico werden honderden opeengehoopte fossielen gevonden van de rover Coelophysis. 

Ze leefden tussen de grote coniferen: Araucaryoxilon. Te vinden in de staat Arizona met het beroemde Petrified National Park met een overvloed van versteende boomstammen.

 

Araucaria. Een "levend fossiel". Nu wijd verspreid. bron Wikipedia.

versteende boomstam van Araucaryoxilon.  bron Wikipedia.

Jura.

200 - 150 miljoen.

De zeespiegel stijgt. Gevolg: epicontinentale zeeën.

De huidige oceanische korst bestaat pas sinds de Jura. De oude zeebodem werd opgeslokt door subductiezones.

Dus: meer dan 95% van de aardgeschiedenis ontbreekt!

Vanaf de Jura vormen coccolitoforen (een soort alg) samen met foraminiferen het kalkslib op de diepe oceaanbodem. Als dit wordt samengeperst ontstaat er krijt.

Begon Pangea uiteen te gaan?

Er leefden vele grote Sauriers; ter land, terzee en in de lucht. Samen met zoogdieren.

Naaktzadigen overheersten. Maar er waren ook bedektzadigen.

Belangrijke vindplaatsen van fossielen:

1. Aan de zuidkust van Engeland zee-afzettingen in modder en kalksteenlagen. Ichthyosauriers, Plesiosauriers, Pteriosauriers (Dimorphodon), haaien, vissen en Ammonieten.

Dimorphodon.    bron Wikipedia.

Scelidosaurtus.     bron Wikipedia.

Grote vraag is natuurlijk hoe deze geweldige dieren in zulken getale (14 soorten sauriërs) zo goed bewaard zijn gebleven. Dit is onmogelijk tijdens een langdurig proces van sedimentatie!

2. In Zuid-Duitsland (Holzmaden) werden wel  500 vrijwel complete skeletten gevonden van Ichthyosauriers. Ook in schalies en kalksteen. Daarnaast 70 teleosauriërkrokodillen. Ze leefden in diepere riffen in de ondiepe zee. Ook hier Pterosauriërs (Dorygnathus).

Schedel van Steneosaurus.     bron Wikipedia.

Dorygnatus.    bron Wikipedia.

3. Noord-Europa. Een ondiepe zee bedekte in die tijd een groot deel van noord-Europa.

4. Zuid-China (Daohugou). Een gebied met meren en overstromingsgebieden.

Fossielen in fijnkorrelige moddergesteenten. 

De fossielen hier: 1. Castoracauda (een zwemmend zoogdier 50 cm.)

                                2. Volaticotherium (vliegend zoogdier)

                                3. Pseudotribos (monotreem).

Vanwaar opeens deze gespecialiseerde zoogdieren? Samenlevend met de sauriërs! Waaronder de gevederde Pedopenna.                               

Castoracauda.    bron Wikipedia

Volaticotherium.     bron Wikipedia.

Pseudotribos.     bron Wikipedia.

Pedopenna. Een wel erg geïdealiseerde afbeelding. Er werd een poot gevonden met mooie veren. Er bestaan diverse opvattingen over veren/vleugels van deze sauriërs.   bron Wikipedia.

5. In Zuid-Frankrijk (La Voulte-sur-Rhône) eveneens een zeebodem met fossielen in modder met carbonaatknollen. Heel bijzonder hier: fossiel van octopus (alleen zacht weefsel). Verder slangsterren, pijlinktvissen, kreeften en echte vissen. Bij de eerder genoemde vindplaatsen trouwens ook vele fossielen met zachte weefsels! 

Aan de kust van Tanzania (Tendaguru) een vindplaats met de toenmaals wereldberoemde Brachiosaurus. Bijna 12 m. hoog en 23 m. lang. Daarnaast de Dicraeosaurus (15 m. lang, 6 ton), de Barosaurus (23 m. lang, 30 ton), de Kentrosaurus (4 m. lang) en de snelle Elaphrosaurus. 

En niet te vergeten: Rhamphorhynchus.

Elaphrosaurus.     bron Wikipedia.

6. In de bosmoerassen van Portugal werden tienduizenden fossielen gevonden. Bewaard in steenkool, schalies en kalksteen: schelpdieren, insecten, vissen amfibieën (9000), schildpadden, Therosauriërs,  Dinosauriers, Archaeopteryx, zoogdieren (26 soorten) en een zeekrokodil.  Archaeopteryx wordt niet meer als de stamvader van de vogels beschouwd. 

Henkelotherium was het eerste zoogdier dat ontdekt werd. Vandaar het oude misverstand dat de eerste zoogdieren  kleine spitsmuisachtige diertjes waren die in het verborgen leefden; beangst voor de almachtige Sauropoden. 

Henkelotherium.     bron Wikipedia.

7. In Duisland (Solnhoven) eveneens complete fossielen in kalkhoudende modder. Met zachte weefsels. Het wereldvermaarde "ontbrekende schakel" tussen reptielen en vogels werd hier blootgelegd: Archaeopteryx. Eindelijk overtuigend bewijs voor Darwins theorie voor 'overgangen'. Zo dacht men.  Andere fossielen: de degenkrab (Limulus), Compsognathus, Ichthyosauriers, Pterosauriers, insecten  vissen, pijlinktvissen, kreeften enz. Duizenden fossielen van meer dan 600 soorten. Bewaard in anoxische modder.  

Hoe een dergelijke verzameling dieren ooit zo goed bewaard zijn gebleven?? Door moesoncyclonen en zuurstofarmoede??

8. De Morrison Formation in het gebied van de Rocky Mountains (VS), een gebied van woestijnen, meren en moerassen bewaarde reusachtige fossielen: Diplodocus (25 m. lang en 12 ton zwaar), Camarasaurus (14 m. en 13 ton) , Apatosaurus (25 m. en 25 ton), Camptosaurus (6 m. en 800 kg.), Stegosaurus (10 m. en 2 ton), Allosaurus (9 m. en 3 ton), Supersaurus (34 m. en 40 ton), waterkrokodillen, zoogdieren enz.  

Weer de vraag: hoe werden deze giganten, samen met goede vliegers, hier bewaard?

 

Krijt.

150 - 65 miljoen.

Doorgaande transgressies en regressies.

De grote continenten drijven uiteen. Door vele orogeneseprocessen. Enorme landafzettingen door geweldige hoeveelheden sediment en lava ontstaan.

Enorme krijtkalkafzettingen vonden plaats in epicontinentale zeeën (tot 300 m. diep).

Op het land bestaat de flora uit welhaast 90% Angiospermen.

De insecten leken veel op de huidige soorten.

Belangrijke vindplaatsen van fossielen:

1. Afzettingen bij de kust van België ( Bernissart). In de modder van een zoetwatermeer. Nu 300 m. ondergronds. Bij minstens 3 overstromingen zouden een dertigtal complete Iguanodonten van 8 m. lang en ruim drie ton zwaar zijn meegesleurd en verdronken. Nu worden er ruim 30 soorten Iguanodons onderscheiden. Ze waren verspreid over een groot deel van de Pangea.

2. in Engeland en Marokko worden vele soorten (ong. 45) van Ornithocheirus ontdekt.  De spanwijdte van de vleugels: 2.5 m. Ze kwamen voor van Europa tot Zuid-Amerika.

Ornithocheirus.     bron Wikipedia.

3. In China (Liaoning) vond men skeletten van "gevederde" dinosauriërs (Sinosauropteryx met donzige, haarachtige "veren", samen met Microraptor (de laatse bezat bevederde armen en poten) en vogels, zoogdieren, buideldieren, insecten, kikkers enz.  Duizenden skeletten met Pterosauriërs, Psittacosaurus e.a. en het zoogdier Repenomanus (1 m. lang en 15 kg).

Repanomanus.    bron Wikipedia.

Hier ook Ginkgo's, coniferen, Angiospermen (Archaefructus) en varens. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archaefructus.     bron Wikipedia.

 

 

Confuciornis.     bron Wikipedia.

Daarbij aanwezig de eerste gesnavelde vogel Confuciusornis. Dit dier kon goed vliegen, bedekt met contourveren en in bezit van slagpennen. Let wel: dit alles in het vroeg-Krijt. Bewaard in de modder van meren.

Intussen is er sprake van een extreem hoog zeeniveau: +175 m. Tijdens het Krijt stijgt deze nog verder tot 225 m. Om daarna weer te dalen tot 175 m. In tussen valt Pangea uiteen in de huidige werelddelen en schuift India op richting de huidige plek.

4. In de woestijn van Mongolië worden duizenden skeletten blootgelegd: 500 zoogdieren (Prokennalestes), Iguanodon  en Psittacosaurus. Ze leefden in een gebied van zand, slik, rivieren en meren.

 

Prokennalestes.    bron Wikipedia.

5. In eenzelfde gebied niet ver van de kust van Brazilië (Crato Formatie)  leefden 100 insectensoorten, spinnen, vissen, kreeften, schildpadden, hagedissen, kikkers, krokodillen, Pterosauriërs en vogels (ook allemaal verdronken??) tussen o.a. Angiospermen van de orde Nymphaeales.

De fossielen worden gevonden in lagen van een 800 m. hoog plateau. Onderdeel van een veel groter bekken (8000 km2) met nog vele  niet ontdekte fossielen.

Waterlelie; Nymphaeales.  

6. Overstromingsgebieden in Australië, dichtbij Melbourne (Dinosaurcove) leverde duizenden botten op van Dino's. Misschien waren ze warmbloedig want het was daar koud (gemiddeld 0 graden Celsius). Er leefden ook zoogdieren en amfibieën.

Langs de kusten van Queensland leefden Ankylosauriërs, Ornithopoden (Muttaburrosaurus, 10 m. 3 ton) en Pliosauriërs (Kronosaurus, 10 m.).

Kronosaurus.     bron Wikipedia.

Muttaburrosaurus.     bron Wikipedia.

7. In een ander vergelijkbaar gebied in Patagonië (Neuquén-bekken) leefden krokodillen, slangen en vele Sauriers. O.a. Titanosauriërs van 30 m. en Gigantosauriërs van 14 m. en 8 ton. Samen met nesten, eieren en embryo's. Tevens Argentinosaurus van  ong. 35 m.  en 90 ton. 

8. Uit het woestijnzand van het Gobibekken werden 200 Dino-skeletten opgedolven. Samen met hen leefden vele kleine zoogdieren (1000 fossielen) en 1400 hagedissen. Bekende sauriers: Pinacosaurus, Oviraptor (de gevederde (??) eierdief), de behaarde Velociraptor (met of zonder veren en vleugels?) en Protoceratops.

9. Tijdens laat-Krijt leefden zeker 300 beroemde dino's in Red Deer Valley (Alberta, Canada). Hier ook rivierdelta's, meren en veengrond. In het water alle mogelijk zoetwater-diergroepen. Temidden van 200 soorten planten, waaronder eiken, lelies en zonnebloemen. De land- en luchtdieren omvatten grote sauriers (tot 15 m.) en reusachtige Pterosauriers.

10. In de kalkmodders rondom Maastricht werd het skelet van de Mosasaurus gevonden.  Hopelijk komt het binnenkort vanuit Parijs (meegezeuld door Franse soldaten) naar ons land terug.  Maashagedissen (20 genera) verspreidden zich over de hele wereld als concurrenten van de haaien.

11. Einde-Krijt leefden in de Hell Creek in overstromingsgebieden vele soorten planten en dieren. Maar hier in een laag met iridium verrijkt! Dit wijst volgens geleerden op de beruchte meteoorinslag aan het einde van het Krijt.

Bossen en weiden met Angiospermen bedekten de omgeving.

Honderden soorten zoogdieren overtreffen verre de aantallen dino's. Ze leven samen met Edmontosaurus, Triceratops en het "monster" Tyrannosaurus.

Daarna zou de "zoogdierenrevolutie" (tijdens het Paleogeen) zijn begonnen.

 

Paleogeen.

65 - 23 miljoen.

De scheiding tussen grote contnentdelen zet zich verder door. De ontmoeting van India met Azië leidt tot de opheffing van de Himalaya en de druk van Afrika op zuidelijk Europa tot de Alpiene orogenese.

1. Opgravingen bij Crazy Mountain.

Volgens de theorie werden vrijgekomen niches vanwege het uitsterven van de Dino's al spoedig bezet door zoogdieren. Een totaal onwetenschappelijke gedachte. Afdelingen, orden en families van zowel dieren- als plantenrijk beconcurreren elkaar niet rechtstreeks binnen ecologische gebieden.

Bovendien zijn de oorsprongsvragen rond de zoogdieren nog steeds een groot raadsel.

Rond Crazy Mountain werden skeletten van Multituberculaten (leefden vanaf de Jura tot vroeg-Oligoceen), Marsupialen (buideldieren; leefden vanaf Jura/Krijt) en Placentalen (vanaf het Krijt?).

Er werden daar 88 genera Placentalen gevonden die tot 29 families behoorden.

2. In vergelijkbare afzettingen in dezelfde omgeving (Bighorn-bekken), eveneens in zand en modderafzettingen werden tientallen geslachten Placentale zoogdieren aangetroffen. Ze leefden in de omgeving van de Rocky Mountains tijdens het vroeg-Eoceen toen de temperatuur steeg van 4° C naar 26° C. 

Deze dieren leefden temidden van o.a. Platanen e.a. angiospermen als "roofdier", "primaten", "herten", "hermelijnen" en "paardachtigen". 

3. In weer een vergelijkbaar gebied, Green River (eveneen glegen in de oostelijke Rocky Mountains), leefden planten, insecten, weekdieren, vissen, hagedissen, slangen, schildpadden, krikodillen, vogels en zoogdieren. Een miljoen fossielen in 2 km. dikke lagen sediment. Allemaal gesorven door zuurstofgebrek wegens stilstaande water?? Ook de vogels, vleermuizen en grote landdieren zoals paardachtigen en Uintatherium??  

Uinthatherium, vgl. neushoorn.    bron Wikipedia.

 

4. Aan de zuidkust van Engeland in damaals tropische omgeving werden de fossiele resten gevonden van vele vissen, schildpadden, vogels en wel 30 soorten zoogdieren (buideldieren, knaagdieren, vleermuizen, roofzoogdieren, paardachtigen en primaten.  (o.a. Cantius).

5. Ten zuiden van de Alpen in Italië bevinden zich afzettingen van carbonaatmodder (Monte Bolca). Hier leefden meer dan 500 soorten diverse land- en zeedieren. Opvallend vooral de 250 soorten vissen. 80% hiervan bestaat nog steeds! Omgekomen door een algenexplosie in een lagune ??

6. In Messel (Duitsland) bevonden zich in de leisteengroeven fossielen van vogels, vissen, primaten, paardachtigen (en diverse andere orden en families van zoogdieren), vogels (vele moderne soorten), vleermuizen, primaten, vele orden insecten etc. Levend in bossen rond het meer met dennen, beuken, kastanjes en eiken. 

7. De eerste Anthrapoïden (waarvan de apen, mensapen en mensen zouden afstammen) werden ontdekt in Shanghuan aan de oostkust van China. Skeletten zaten in de scheuren van kalksteenkarst.

Eosimas, een anthrapoïde.    bron Wikipedia.

 

8. Dichtbij Caïro in Egypte leefden in een moerasachtig kustgebied vele soorten kustvogels, watervogels, aalscholvers en adelaars. Samen met "neushoorns", "nijlpaarden", "olifanten", "slingerapen" en Aegyptopithecus.

9. In de modder en vulkanische as in het midden van de VS in de oostelijke Rocky Mountains (Florissant) werd een ongelofelijke rijkdom aan bloemplanten en insecten (1500 soorten) gevonden. Daarbij enkele paardachtigen en "neushoorns".

10. De laatste periode van het Eoceen gaat over een savannegrasgemeenschap in Shand Gol (Centraal Azië). Hier werd Indricotherium ontdekt; een 5.5 m. hoge en 8.5 m. lange "neushoorn". Het grootste landdier ooit geleefd op aarde; 20 ton zwaar.

Indricotherium.    bron Wikipedia.

Ze leefden samen met "varkens", "hyaenas", "herten", "hoefdieren", knaazgdieren, carnivoren waaronder katten en civetkatten.

Neogeen.

23 - 2.6 miljoen.

Belangrijke vindplaatsen van fossielen:

1. Op de grens van paleogeen en neogeen trffen we in het noorden van Australië de vindplaats Riversleigh. Hier ook weer carbonaatmodder op een meerbodem. Hier leefde de nijlpaardachtige Neohelos, een carnivore kangoeroe,  de buidel-'leeuw', opossums, vele zangvogels, wallaby's en buidelmollen. Bladneusvleermuizen leefden massaal in grotten. In de meren leefden alle mogelijke soorten waterdieren waaronder kikkers en 4 m. lange krokodillen.

2. Russinga is een vindplaats bij de Grote Riftvallei in Afrika. Vroege runderachtigen, knaagdieren en mensaapen (proconsul) werden begraven onder vulkaanas. In de bomen leefden ook "slingerapen", lori's en vliegende eekhoorns. Ook grote roofdieren kwamen ervoor (Hyaenaelourus).

3. In de overstromingsgebieden van rivieren van de Hymalaya werden gedurende 20 miljoen jaar erosielagen samengedrukt in de Siwalikheuvels van 2 - 5 km. dikte. Hierin tienduizenden fossielen van vele waterdieren samen met vogels en 13 orden zoogdieren (knaagdieren, herten, neushoorns, hoefdieren, zoogroofdieren, nijlpaarden, olifanten en mensapen). 

4. Het skelet van Sahelanthropus werd ontdekt in Noord-Tsjaad. In zand en klei langs een meer; nu allemaal woestijn. Hier leefde eveneens een rijke verzameling water- en landdieren. Ongeveer dezlfde als eerder genoemd.

Sahelanthropus, van vele zijden belicht.      bron Wikipedia.

5. Ongeveer 3 miljoen (??) jaar later werden de voetafdrukken van Australipithecus gevonden in Laetoli. Man en vrouw (?) van Lucy's volk. Ze leefden tedmidden van vele (grote) zoogdieren. Waaaronder giraffen, neushoorns, olifanten en antilopen.

schedel Auastralopithecus.

bron Wikipedia.

Vindplaatsen van Australopithecus.   bron Wikipedia.

 

Kwartair.

2.6 - heden.

Belangrijke vindplaatsen van fossielen:

1. Op de grens van neogeen en kwartair werden belangrijke skeletten gevonden in grotten bij Sterkfontein (Zuid-Afrika).

Hier vond men ook schedels van Australopithecus. Dus de mensheid vindt haar oorsprong in Afrika (?).

Meer dan 500 van deze fossielen zijn hier en in Swartkrans en Kromdraai gevonden. 

Hier leefden toen ook de grote hoefdieren, roofzoogdieren, roofvogels, antilopen en apen.

2. Vulkanische as bedekte dieren en hominiden (Homo habilis (de handige mens; planteneter) en Paranthropus boisei (de notenkrakermens; omnivore vleeseter)) in de Alduvaikloof. Hier woonden het 3-tenige paard, olifanten, runderen, hyena's, gieren enz.

Paranthropus had een herseninhoud van 520 cc, evenals een mensaap.  

Paranthropus boisei.  Erg mensachtig?      bron Wikipedia.

Leaky vond in de omgeving ruw stenen gereedschap.

3. In het karstkalksteen in Gran Dolina (noord-Spanje) werden skeletten opgedolven van Homo antecessor.  Ong. 780.000 jaar geleden leefden ze in grotten van het Atapuercagebergte nabij Burgos. Deze "mensensoort" wordt gekoppeld aan Homoheidelbergensis en Homo erectus.

De laatste werd een verzamelnaam voor Pithecanthropus erectus (van Java) en Sinanthropus pekinensis.

Ze leefden van 2 miljoen jaar geleden tot 140.000 jaar.

 

Homo erectus; de rechtopgaande.

bron   Wikipedia.

Homo antecessor;  op grond van enkele schedelfragmenten.    

bron    Wikipedia.

 

Al deze "mensachtige" types leefden temidden van ons nu min of meer bekende zoogdieren.

4. De 'Pekingmens" werd gevonden in dee grotten van Longushan aan de kust van China. Wel 40 stuks. Op weg naar Amerika tijdens WOII gingen de meeste verloren. In hun omgeving werden vele "gereedschappen" gevonden.

5. In de Blombosgrot aan de zuidekust van Zuid-Afrika werden doorboorde schelpen en diverse vormen van benen gereedschap samen met restanten van vuurplaatsen ontdekt. Visbotten, pelsrobben- en dolfijnrestanten bewijzen menselijke activiteiten, 75.000 jaar geleden. Het meest opvallend waren krijtvormige okerstukken die waren versierd met ruitvormige patronen. Deze kunstwerkjes zijn 40.000 jaar ouder dan andere prehistorische kunst.

6. In een grot te Forbes' Quarry op Gibraltar werd een skelet van Homo neanderhalensis opgediept. Deze Homo leefde vanaf 400.000 tot 28.000 jaar geleden vanaf Wales tot aan de Oeral. Hun hersengroote was gelijk aan die van Homo sapiens.

7. In Australië woonden 40.000 jaar geleden mensen die hun doden begroeven en naast het graf een vrouw verbrandden. Via een kustroute langs Azië en de Indonesische archipel kwamen ze in Australië toen de zeegebieden daartussen droog vielen. 100.000 jaar geleden (?).

8. Ook 40.000 jr. geleden stierven de mammoeten in het Siberische ijs. De maag bevatten vaak vers plantenmateriaal met zaden en stuifmeel. Ze stierven dus in de zomer. De lichamen zijn vaak niet aangevreten en vertoonden geen ontbindingsverschijnselen.. Een zeer snelle bevriezing en bedekking met modder moet hebben plaats gevonden. Duizenden mammoetslagtanden vondeen intussen hun weg over de hele wereld.

9. In teerlagen van La Brea bij Los Angeles vonden vele dieren 20.000 jaar geleden de dood. Planteneters zakten er in weg en trokken diverse grote roofzoogdieren en roofvogels aan. 600 soorten werden geïdentificeerd: kleine knaagdieren, insectivoren, vleermuizen, hazen, sabeltandtijgers (Smilodon, 166.000 botten), leeuwen, beren, mammoetern, bisons en wolven. Ook 138 soorten vogels, 168 arhtropoden, reptielen, amphibieën, vissen en 80 plantentaxa. 

Geen enkele zinnige verklaring is er tot nu toe van dit spektakel gegeven.

10. Tijdens de laatste ijstijd was de zeespiegel 110-130 m. lager. Toen bewoonden mensen een grot in de buurt van Marseille 40 m. onder de huidige zeespiegel. Daarin werden rotstekeningen ontdket die 27.000 en 18.000 jaar geleden gemaakt werden. De afbeeldingen vertonen handafdrukken en tekeningen van reuzenherten, alken, paarden, steenbokken en vee.

11. Rond diezelfde tijd (of al veel eerder) waren er grotbewoners op Flores: Homo floresiensis. Ze hadden een schedelinhoud van rond de 400 cc. Waren het jagers met behulp van gevonden stenen gereedschappen? Behoorden ze tot de groep van Homo erectus?

De Floresmensen waren ong. 1 m. lang. Was er sprake van geremde groei o.i.v. hormonen en microcefalie?

 

Homo floresiensis.    bron Wikipedia.

links: normale schedel    rechts: microcefale schedel

bron Wikipedia.

12. Ongevee 15.000 jaar geleden (of al sinds 20.000 jaar) woonden er Amerikanen in goed beschutte tenten bedekt met huidens aan de kustvlakte ten westen van het Andesgebergte (Monte Verde).

13. An de oostkant van de Rocky Mountains (Folsom) werd de Bison antiquus in hinderlagen gelokt; 13.000 jaar geleden.

14. Op Nieuw Zeeland leefden geen zoogdieren op het land nadat het zich ong. 80 miljoen jaar geleden bewoog naar de huidige ligplaats. De Moa's waren de grootste dieren. Ze werden opgegeten door de vroegsdte inwoners die zich daar vestigden vanaf de 13e eeuw.

Moa.   bron Wikipedia.

Overzicht en conclusies.

1. De huidige geologie gaat uit van de aarde als vuurbal weggeslingerd in het heelal. De vuurbal als resultaat van de oerknal die plaatsgreep in het allerkleinste punt dat denkbaar is en alle energie bevatte van de huidige kosmos (elektromagnetische straling, kosmische straling, beweging, geluid, zichtbare materie, donkere materie, zwarte gaten enz.)

De Bijbel, als bron van waarheid, maakt ons kenbaar een aarde gehuld in een watermantel. Door God geschapen. Deze twee uitgangspunten zijn volledig onverenigbaar. Als Gods Woord daarna land, zee en luchtruimte van elkaar scheidt blijken deze gebieden geschikt voor alle levende wezens op aarde.

2.  Omdat er op deze jonge aarde geen (kosmische) rampen plaats grepen en er evenmin enorme uitstervingsperioden plaats vonden (zoals b.v. aan het einde van het Perm en het Krijt) en er evenmin plaats was voor aardbevingen en vulkaanuitbarstingen was er nog evenmin sprake van orogenese-processen. Bovendien was de aardatmosfeer zeer waaarschijnlijk van heel andere samenstelling waardoor de dodelijke UV-stra;ing van de zon niet doordrong op het aardoppervlak. Er viel nog geen regen; een damp bevochtigde de aarde, zegt de Bijbel. Er was dus ook geen sprake van sneeuw, ijs en hagel. Er heerste op aarde een mild klimaat zodat de eerste mensen (Adam en Eva) geen kleding nodig hadden, evenmin als bescherming tegen zonnestraling.

3. Op grond van het bovenstaande ga ik ervanuit dat de aarde in de begintijd in grote lijnen overeenkwam met het PangeaAlle aardplaten vormden min of meer één geheel met wellicht grote binnenzeeën, omringd door een immense oceaan. Een aarde zonder hooggebergten, zonder grote woestijnen en zonder enorme ijsgebieden. Ook de Noord- en Zuidpoolgebieden waren rijk begroeid met grote bossen en een grote verscheeidenheid aan dierenleven. In de omringende kustzeeën werden zand- en slibsedimenten afgezet waardoor bodemdieren werden bedekt en fossiliseerden. Misschien samen met de eerste zwaar bewapende bodemvissen. 

In het boek EHP wordt ervan uitgegaan dat Pangea reeds aanwezig was tijdens het laat-Carboon. Tijdens vroeg-Perm begon reeds het uiteen breken daarvan door de vorming van de Neotethys-zee. 

4.  De zondeval van de mens veroorzaakte een gewelddadig einde aan deze vredige periode, waarin alles "zeer goed" was. De toorn van God treft niet alleen de zondige mens (met de daarbij behorende straffen) maar ook de hele schepping. Dit leert ons de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen. Angst en moordlust gaan heersen in het dieren- en mensenleven.

Opm. dit betekent niet dat er voor die gebeurtenissen geen roofdieren waren binnen bijna alle diergroepen: 1-celligen, schelpdieren, slakken, zeeanamonen, zeelelies, zeesterren, vissen, inktvissen, hagedissen, slangen, sauriërs, insecteen, vogels en zoogdieren enz.

De zgn. Cambrische explosie en de Ediacara-fauna kunnen hier hun oorsprong gehad hebben. 

Aannemelijk is nu dat in de perioden daarna het uiteengaan van de landplaten een aanvang neemt. Dit kan zijn begonnen in de periode die door geologen het Trias of de Jura wordt genoemd. Tijdens het Krijt zet deze beweging zich voort en beginnen de huidige werelddelen zich af te tekenen. Deze processen gaan door tot in het Paleogeen waarin ook de Indische Oceaan en dee Grote Oceaan hun huidige vorm en omgang krijgen.

5. Meest opmerkelijk zijn de vondsten van de Ediacara-fauna en de Cambrische explosie. De Ediacara-fauna bestond uit organismen zonder skelet. Wel 30 verschillende "soorten" die niet of moeilijk tot huidige te herleiden zijn. Ze leefden in vrij diep water (tot 50 m.) en werden bewaard in 3 km. dikke lagen sediment. Bedekt door lagen asfalt. Dus de eerste vulkaanuitbarstingen annex  gebergtevorming vonden plaats. 

De Cambrische explosie leverde organismen op die schalen of/en skeletten bezaten. De vondsten in Chengjiang (China) betreffen vrijwel alle hoofdgroepen van het dierenrijk vanaf sponzen (met vele gespecialiseerde celtypen), brachiopoden (met een zeer ingewikkelde lichaamsbouw; vgl. Nautilus) arthropoden en vertebraten. 

Vetilucola creneata was een deuterostoom, net als wij, en wellicht een chordaat, net als de Tunicata.  

Vetilucola

creniata.

Haikouella.  Met kop, kieuwen,hersenen, notochorda, spieren, hart en vaatstelsel.

 

 

 

Zie verder H. 6.2.1

6. Als we letten op de vindplaatsen van fossielen (zie H. 6.3) valt meteen op dat verreweg de meeste vindplaatsen zich bevinden in de omgeving of temidden van gebergten. De orogenese-processen met bijbehorende aardbevingen en vulkaanuitbarstingen hebben vaak grote hoeveelheden dier- en plantensoorten bedolven en samengeperst. Daardoor konden aardolie, steenkool en aardgasvelden ontstaan met gigantische hoeveelheden steenkool aardolie en aardgas. (zie verder H. 6.5).

Enkele v.b. van gebieden met zeer grote hoeveelheden fossielen:

a. Trenton, nr. 5 (noord-oostkust VS). Ordovicium.

     500 fam. zeedieren en riffen. Sponzen, bryozoën, crinoïdea, koralen, zeesterren, brachiopoden, inktvissen, trilobieten en
     eurypteriden.

b. Hunsruck, nr. 12 (Duitsland). Siluur/Devoon.

     Vele groepen zeedieren, inktvissen, placodermen (roggen), sarcopterychische longvis, haaien en grote zeespinnen.

c. Nyrany, nr. 21 (Tsjechië). Carboon.

    Grote insecten, vissen, kleine sauriers, reptielen, tetrapoda en amniota. 

d. Monte San Giorgo nr.32 (zuidelijke Alpen). Trias.

    Complete zeereptielen (o.a. ichthyosauriërs, 100-den), vissen (1000-den).

e. Ghost Ranch nr. 36 (VS, Rocky Mountains). Trias.

    Vele sauriërs, waaronder 100-den van de rover Coelophysis 

f. Lyme Regis nr. 37 (zuidkust Engeland). Jura.

    Ichthyosauriërs, plesiosauriërs, pterosauriërs, vissn en haaien.

g. Holzmaden nr. 38 (zuuid-Duisland). Jura.

    500 complete ichthyosauriërs,  70 teleosauriër krokodillen en pterosauriërs.

h. Tendaguru nr. 41 (oostkust Afrika). Jura.

    Reuzensauropoden (200 ton beenderen), pterosauriërs

i. Morrisonformatie nr. 44 (Rocky Mountains VS). Jura.

    44 exemplaren reuzensauriërs, pterosauriërs, krokodillen, longvissen, zoogdieren etc.

j.  Liaoning nr. 46 (noordkust China). Krijt.

    1000-den fossielen. Actieve vulkanen. Pterosauriërs, gevederde dinosauriërs, vogels en zoogdieren. Samen met angiospermen.

    vgl. de Khoovoor-fauna (China, meer in binnenland). 5500 zoogdieren; 17 soorten.

k. Crato Formatie nr. 48  (oostkust Brazilië). Krijt.

    Insecten, spinnen, vissen, vogelss, krokodillen en pterosauriërs. Samen met bloemplanten (angiospermen).

l.  Dinosaur Cove nr. 49 (nabij Melbourne, Ausstralië). Krijt.

    1000-den botten van ornithopode sauriërs. Vgl. Hughenden (noorden van Australië) met grote sauriërs en pliosauriërs.

m. Neuquén-bekken nr. 51 zuiden van Cili). Krijt.

     Gigasauriërs tot 30 m. lang, 1000-den nesten van sauropoden, slangen, zoogdieren, krokodillen.

n. Ukhaa Tolgod nr. 52 (Mongolië). Krijt.

    200 sauriërskeletten (o.a. Protoceratops en gevederde Ovoraptor), 1000 zoogdieren, buuiseldieren, 1400 hagedissen.

o. Judith River nr. 53 en Hell Creek nr. 55 (ten oosten en westen van de Rocky Mountains in noorden van de VS). Krijt.

     Grote sauriërs, pterosauriërs, vissen en vele orden waterdieren, schildpadden, krokodillen, zoogdieren en angiosperme bomen,  

p. Crazy Mountains nr. 56 (Rocky Mountains, noorden VS). Paleogeen. 

     88 genera van placentalia (zoogdieren), buideldieren en multituberculaten.

     Vgl. Bighorn-bekken  met vele zoogdieren en angiospermen.

q. Green River nr.58 (Rocky Mountains) Eoceen. 

     Meersedimenten, 2 km. hoog en 65.000 km2 groot met ong. 1.000.000 fossielen  Vele orden planten en dieren (waaronder 
     primaten, vleermuizen en vogels). Vgl. Abbey Wood nr. 59 (zuidkust van Engeland).

r. Messel nr. 60 (Duitsland). Eoceen.

    Krokodillen,paarden, vleermuizen, primaten, vogels, insectten enz. enz. 

s. Fayum nr. 62 (Egypte) Oligoceen.

    Primaten, Egyptopithecus (een Anthropoïde) vogels (waaronder arenden), krokodillen, zeekoeien en olifanten

t. Florissant nr. 63  (midden VS) Oligoceen. Een door lava overdekt meer.

    1500 soorten insecten en vele angiospermen. 

u. Siwalikformatie nr. 67 (noorden van India ten zuiden van dde Himalaya). Neogeen. 

     2-5 km. dikke sedimenten met dikke aggregaten botten van 40.000 zoogdieren waaronder roofdieren, paarden, herten, 
     hoefdieren en mensapen. vgl. Djurab-woesttijn in midden Afrika. met o.a. Sahelanthropus en vele waterdieren en grote
     landdieren.

 

Als verklaring voor deze onwaarschijnlijke vindplaatsen wordt vaak aangenomen dat overstromingen, zandverstuivingen zuurstofarmoede (anoxia) een grote rol speelden. Dit kan echter het voorkomen van allerlei soorten waterdieren samen met landdieren, insecten, vleermuizen e.a. nooit verklaren. Enkele malen wordt wel aangegeven dat vulkanische as de oorzaak is geweest.

Als we nu zien dat vrijwel alle bovengenoemde vindplaatsen in de omgeving van grote gebergten te vinden zijn is het logisch  te veronderstellen dat alle verschijnselen rond orogenese de rijkdom van de fossielensamenstelling hebben veroorzaakt. En alle huidige dramatische natuurverschijnselen zoals aardbevingen, lavauitbarstingen en tsunami's laten zien dat dit abrupte en zeer snel verlopende rampen zijn.Als we nu de geologische tijdschalen vergeten omdat de bijbehorende dateringen  fundamenteel onbetrouwbaar zijn, kunnen snel verlopende gebergtevormingprocessen de opvallende plaatsen en omvang van de vindplaatsen van fossielen begrijpelijk maken.

7. Gebergtevorming werd grotendeels veroorzaakt door continent-verschuivingen. De continentverschuiving (plaattectoniek) vond plaats vanuit midatlantische ruggen. De lava werd daar vanuit verspreid over de oceaanbodem. In deze lavastromen kon men vaststellen dat er met vrij grote regelmaat (volgens de tijdbepalingen ong. om de 200.000 jaar) een omslag in het aardmagnetische veld hadd plaats gevonden. Maar al sinds ong. 780.000 jaren heeft er geen omkering meer plaats gevondden.

Moleculair bioloog Alan Cooper  en medewerkers van het Zuid-Australische museum berekenden op basis van jaarringen in een fossiele kauriboom (Agathis australis) dat de laatse omkering tussen 41.560 en 41.050 jaar geleden plaats vond. Zij gebruikten de verandering van C-14 in de atmosfeer om precies te zien wanneer de instorting van het magnetische veld plaatsgreep. Tijdens een omkering van het veld verzwakt dit sterk (tot 6%) en meer kosmische straling dringt dan tot de aarde door. Daardoor schiet het

C-14 gehalte omhoog.

Door de toename van ioniserende straling van de zon wordt de ozonlaag beschadigd. Daardoor stijgt de sterkte van de UV-straling. Dat kan leiden tot extreme weersomstandigheden: veel zonlicht, onweer en hoge temperaturen. Dit kan oorzaak zijn van uitstervingsgolven zoals die van zoogdieren in Australië en Neanderthalers in Europa. Prehistorische grote zoogdieren in Australië en Nieuw-Zeeland en Neanderthalers in Europa stierven uit rond 42.000 jaar geleden.

8. Heel bijzonder is een ongeveer 40 miljoen lange perioode zonder omkering van het aardmagnetische veld.

Deze periode wordt genoemd The Cretaceous Normal Superchron (CNS). Ze duurde van 80 - 120 miljoen jaar geleden.

Zie het boek EHP pg. 4.

Ik veronderstel nu dat deze periode de tijd van onze ggewone aardgeschiedenis is geweest vanaf de schepping van land en planten t/m het neogeen(??). of het Pleistoceen (?). De omwentelingen van het aardmagnetische veld kunnen dan te  maken gehad hebben met

a de start van het uiteengaan van de grote aardschollen toen Pangea begon uiteen te vallen. Daarmee gepaard gingen de eerste orogense-processen. En het ontstaan van grote hoeveelheden fossielen van zowel land- als zeeleven. De eerste steenkool-, aardolie- en gasvelden kunnen toen zijn gevormd. In latere eeuwen kunnen deze processen enorm zijn versneld.

b een herhaling van bovengenopemde omkeringen kan oorzaak geweest zijn van het ontstaan van ijstijden tijdens het Pleistoceen en/of te maken gehad hebben met de afremming van het verschuivingsproces van de continenten.

Voor de omkering van het aardmagnetische veld zijn er enorme kracht- en stromingsveranderingen noodzakelijk. De ergiebron van het veld wordt geleverd door de hitte (geschat op 5000graden C) van de binnenkern. Deze veroorzaakt de convectiestromen  in de buitenkern. De bewegende buitenkern bestaat vooral uit Fe en Ni. Deze buitenkern moet geïoniseerd zijn. Door caroliskrachten, veroorzaakt door het roteren van de aardbol, wordt het magnetische veld versterkt.

Een alternatieve theorie verklaart het ontstaan van het veld vanuit getijdekrachten van zon en maan die er de oorzaak van zijn dat de binnenkern sneller roteert dan de aardmantel. Dit is mogelijk dankzij de vloeibare buitenkern.

Tenslotte bestaat er nog het convectiemodel: door verhitting van de buitenkern ontstaan er stromingen die veroorzaken dat de Fe-kernen elektronen verliezen. Daardoor ontstaan er geweldige elektrische stromen die magnetische velden opwekken. Als de convectiecellen van elkaar verschillen in grootte of dichtheid zal er aan het aardoppervlak een magneetveld ontstaan.

Hoe dan ook er zijn enorme krachtsveranderingen nodig van binnenuit of van buitenaf om het magnetische veld een totale omkering te laten maken. Tot nu toe is mij geen theorie bekend die dit kan verklaren. Turbulente stromingen in de buitenkern, (berekend dankzij computersimulaties) zouden veroorzakers moeten zijn. Oorzaken en gevolgen zijn in ieder geval niet te bevatten.

Als we in rekening brengen dat volgens de geologen de laatste omkering 780.000 jaar geleden heeft plaats gevonden is er meer dan voldoende tijd geweest voor onze menselijke wereldgeschiednis in Bijbelse tijden.

 

Een voorstel voor een ander tijdbegrip:

Voor een mogelijke, veronderstelde tijdlijn op basis van de Bijbelse openbaring is het noodzakelijk om de tijdbepalingen van de gangbare geologische  tijdschaal volledig los te laten. Dat vergt voor geologen en geïnteresserden in de geschiedenis van de aarde een grondige en moeizame omschakeling in denken. Maar de reusachtige en veelal gewelddadige processen die hebben plaats gegrepen in de aardgeschiedenis zetten fundamentele vraagtekens bij de methoden van tijdbepalingen. 

Als de evolutietheorie het resultaat is van een onbewezen, gefantaseerde werkelijkheidsbeleving dan is de constructie van de huidige geologische tijdschaal grotendeels op basis van het ontdekte fossielenmateriaal een principiële onmogelijkheid.

De vaststelling van de tijdschaal op grond van radioactieve elementen is onmogelijk omdat niets bekend is van oorspronkelijk aanwezige radioactieve elementen, noch van verdwijning, oplossing, omzetting of nieuwvroming van deze elementen.

Nu openbaart de Bijbel ons door de Zoon (het WOORD) en de heilige Geest via de schrijver (Mozes?):

In het begin schiep God de hemel en de aarde;

duisternis lag over de oervloed;

over het water zweefde Gods Geest (Gen. 1:1,2 NBV21).

Als God hemel en aarde schiep voor al het andere bestaande is duidelijk dat wij helemaal niet weten over ontstaansprocessen daarvan. De hemel als Gods troon met Gods hofhouding (de engelen en aartsengelen als Gods boden). 

Het ontstaan van de aardbol kan gepaard zijn gegaan met vele voor ons onkenbare omwentelingsprocessen. Speculeren omtrent de aard daarvan is volledig zinloos omdat het zich onttrekt aan alle natuurwetenschappelijke methoden van onderzoek. 

Hiermee kunnen we alle onbewezen fantastische ideeën rond een rondvliegende vuurbal en geleidelijk afkoeling naar het rijk der fabelen verwijzen. Dit wil zeggen dat de veronderstelde "aardbollen" van

Vaalbara, Kenorland, Columbia, Rodinia en Laurazië en Gondwanaland (respectievelijk 3.3, 2.5, 2-1.5, 1 miljard, 350-200 miljoen jaren geleden) overboord kunnen zetten.

Als God als eerste het licht schept op de eerste dag kunnen we eevenmin iets te weten komen over ontstaan en bron daarvan.  Alleen al omdat er in het absolute duister van menselijke waarneming geen sprake kan zijn.

Opvallend is het dan dat het bestaan van Pangea gesteld wordt op doorlopend tot 200 miljoen jaar geleden.

Dit valt samen met het gegeven dat onderzoek aan de oceaanbodem niet verder terug kan gaan dan 200 miljoen jaar.

Tweehonderd miljoen jaar gelden  was de huidige oceaanbodem gevormd. Vanasf de tijd daarvoor weten we dus niets over de samenstelling of het fossielenbestand van de oceaanbodem. 200 miljoen jaar geleden gedt als begindatum van de Jura.

Vanaf de Jura komen alle hoofdgroepen van schimmels, planten en dieren op aarde voor: Bacidiomyceten, Ascomyceten, mossen, varens, zaadplanten (naaktzadigen en bedektzadigen, kreeftachtigen, wormen, insecten, spinnen, amphinieën, reptielen, vogels en zoogdieren.

Heel bijzonder is het dat de huidige landdelen ten tijde van Pangea helemaal aaneensloten als we er vanuit zouden gaan dat de aardbol toen 80% van de huidige omvang had. Volgens een theorie van H.G. Owen (van het Brits Museum) is onze aarde een uitdijende aarde die in de tijd van Pangea een straal had die 80% kleiner was. De Thetysoceaan bestond toen dus niet. Wel waren er vele kleine binnenzeeën en meren. 

Pangea.  Alle werelddelen op een aardbol met diameter van 80% 

Pangea.   bron Edifiant.fr.

Een vergelijkbare afbeelding van Pangea.

 

De Bijbel openbaart ons dat God zei op de derde dag: Laat het water onder de hemel naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt. En zo gebeurde het.

Nu kunnen we er natuurlijk over speculeren hoe en waardoor die gebeurtenis plaats vond. Maar dit is een onzinnige poging tot verklaring. Het hoe en waardoor van Gods werken is nooit toegankelijk voor welk wetenschappelijk onderzoek dan ook.

Dit geldt evengoed voor de manier waarop God de wereldgeschiedenis en jouw persoonlijk leven bestuurt (vaak genoemd Gods onderhouding of voorzienigheid) door Zijn Zoon, onze Here Jezus Christus.

Vele processen die samengaan met het ontstaan van aardmagnetisme, het ontstaan van diverse "aardlagen" van de aardbol en veranderingen daarin, lichte vormen van "orogenese" waardoor heuvelachtige landschappen onstonden enz. enz. kunnen een rol gespeeld hebben tijdens de scheiding van land en zee. Maar dit alles valt buiten wetenschappelijk onderzoek!

De Cambrische explosie greep volgens geologen plaats 2.5 - 0.5 miljard jaar geleden in ondiepe epicontinentale zeeën.

In deze ondiepe zeeafzettingen werden wel 3000 sorrten zeedieren ontdekt. Zelfs inktvissen komen daarin al voor. Zoek maar in handboeken of op het internet op hoe ingewikkeld deze dieren zijn gebouwd!

Rond 1.5 miljard jaar geleden werden fossielen gevormd van vele stammen van mariene organismen met weke delen en harde schalen. Samen met de organismen van de Ediacarische fyla (575-565 jaar geleden).

In 3 km dikke lagen modder en zand die door vulkanische as werden bedolven vonden de geologen 30 verschillende diersoorten.

De vulkanische as wijst er op dat de Ediacarische fauna na de verdrijving van Adam en Eva uit de Hof van Eden is gefossiliseerd.

Ze leefden in ongeveer 50 m. diep water. 

Een groot deel van alle stammen (fyla) van het dierenrijk waren al aanwezig:

weekdieren, stekelhuidigen, geleedpotigen,  armpotigen (brachiopoden),  neteldieren (cnidaria), ribkwallen, diverse typen wormen, trilobieten, chordata (b.v. Pikaia), Opabinia, Anomelocaris (Pectoria).

Geslachtelijke voortplanting kwam reeds algemeen voor. De wijze van ontstaan daarvan is daarom onmogelijk..

Het is goed denkbaar dat de fossielen van de Cambrische explosie ontstonden in Pangea. Vele rivieren mondden uit in de tussenwateren en in de Panthalassische oceaan en deponeerden zand en slib in de ondiepe wateren. Vooral waterdieren zie zich niet snel konden verplaatsen werden bedolven. Waaronder gepantserde bodemvissen.

Ingrijpende orogeneseprocessen hadden toen nog niet plaats gevonden.

Na de val in zonde door opstandigheid tegen God in het paradijs ondervonden de mensen de strafgevolgen daarvan (zie daarvoor Gen. 3). Maar de HERE zegt ook tegen Adam: Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan. zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien ........

Als vanaf die gebeurtenissen Gods toorn over de hele aarde gaat is het goed te begrijpen dat van toenafaan de werelddelen beginnen uit elkaar te gaan. Dit gaat altijd gepaard met orogeneseprocessen

Het boek EHP vermeld 42 dergelijke processen van Precambrium t/m Perm. Dat betekent dat er vanaf deze hele periode bijna overal ter wereld (hoge) gebergten onstaan en enorme hoeveelheden sediment samen met levende organismen de zeebodems bedekken.. 

De Ediacarisch fauna vormen hiervan een eerste bewijs.  

Tijdens deze orogenese-perioden ontstaan gebergten rondom de aardbol die nu sterk geërodeerd zijn zoals b.v. de Ardennen, het Harzgebergte, de Schotse Hooglanden. vele berggebieden in Duitsland, Engeland, Frankrijk,  Italië, Tsjechië en Slowakije, China en Siberië,  Afrika, Australië, de noordelijke Appalachen, de Oeral enz.

In het Ordovicium/Siluur waren er al inktvissen, haaien en straalvinnige vissen aanwezig. Dit betekent dat de "evolutie" van waterdieren tot een hoogste niveau was gekomen. 

Als de grote uitstervingsperiode einde Perm aanbreekt zijn fossielen van alle diergroepen aanwezig. Op het land leven Cotylosauriërs en Pelycosauriërs. Maar wellicht vooral in de kustgenieden waar ze werden bedolven onder zand, grind en modderstromen vanaf de bergen die zich verhieven boven land. Op de schier eindeloos uitgestrekte schilden en stabiele platforms (zie daarvoor het kaartje onder het kopje precambrium) leefden m.i. vele (voor ons onbekende) wezens die nooit zouden fossiliseren.

Steeds moeten we bedenken dat slechts een zeer kleine fractie van alle leven bewaard is gebleven als fossiel.

Tijdens het Perm bedekte coniferen (o.a. Ginkgoopsida) en zaadvarens grote gebieden. De flora werd gedomineerd door de zaadplant Glossopteris.

 

In de daarop volgende periode van Trias t/m Krijt blijken naast de Dinosauriërs (land-, lucht- en zeedieren) ook vogels en zoogdieren te bestaan. Evenals de zaadplanten. Zowel naaktzadigen (Gymnospermen: Thuja, Taxus, Pinus en Picea) als bedektzadigen (Agiospermen; de eerste vanaf de vroege Jura!). Daarnaast alle moderne varens.

Tijdens de Jura (gesteld op 200 - 145 miljoen jaar) begint Pangea uiteen te vallen. Vanaf die periode ontstaan grote hoeveelheden fossielen van landdieren zoals Sauriërs, hagedissen, reptielen, zoogdieren en kleine aantallen vogels. 

Vele soorten landplanten (vooral sporeplanten) waren tijdens Pangea (van Siluur t/m Perm) reeds meegevoerd via rivieren of ze groeiden lang de oevers van watergebieden en werden snel bedekt door zand en slib.

Cycadopsida, Ginkgopsida, Coniferopsida, Gnetales, Bennettitopsida, Glossopteridopsida en Magnoliopsida (Angiospermen) werden sucessievelijk meegesleurd richting zee en snel begraven dankzij de opeenvolgende orogeneseprocessen. 

In mijn opinie betekent dit dat in Pangea de hele schepping van levende wezens aanwezig was. Door orogeneseprocessen en vaak snelle erosie en sedementatie werden verschillende dier- en plantengroepen bewaard. Welke dat zijn wordt sterk bepaald door ecologische omstandigheden van diverse gebieden. Daarop zou toekomstig onderzoek zich vooral op moeten richten. 

De hierboven genoemde vaak enorme verzamelingen fossielen kunnen alleen hierdoor worden begrepen.

Om de fossielen van plantaardige organismen te begrijpen is een verondderstelling van Hans Hoogerduijn wellicht de moeite waard om in overweging te nemen. Zonder dhr. Hoogerduijn te willen volgen in zijn nogal totalitaire theorie over voorgeschiedenis, ontstaan en tumulteuze na-effecten van de zondvloedgeschiedenis is zijn suggestie van drijvende wouden op de binnenzeeën en de omringende kusten van de oceanen wellicht de moeite waard. Zie daarvoor:

Rekolonisatie en de aardgeschiedenis | drs. Hans Hoogerduijn (youtube.com)

 

Een bekend verschijnsel dat ook nu nog voorkomt op diverse plaatsen zijn de drijvende plant- en gronddelen (met o.a. veel sphagnum = veenmos, zegges, biezen en struiken/boompjes). In Nederland b.v. in de Weerribben en vele andere plaatsen.

Het voorkomen vvan vergelijkbare milieutypen in Pangea zou het voorkomen van vele typen sporenplanten die toegeschreven worden aan perioden van Ordovicium, Siluur, Devoon en Carboon kunnen verklaren. Te denken valt b.v. aan:

Psilotales

Rhynia

Asteroxylon

Lycopodinae (wolfsklauwen)

Lepidodendron

Sigillaria

Equisetinae (paardestaarten) etc.  Zie hiervoor H. 6.1

 

Hoe de zondvloed een rol gespeeld heeft laat ik graag in het midden. Veel daaromtrent binnen de wereld van het creatinomisme lijkt me nogal speculatief en evenals binnen de evolutietheorie nogal berustend op fantasie. De afschaving van de aardlagen vanaf het precambrium, het neerstorten van de oorspronkelijke oceaanbodem tot op het grensvlak van kern en aardmantel, het opstuwen van zeebodems over het landoppervlak en het voorkomen van reusachtige vloedgolven tezamen met inslagen van hemellichamen op de aardbol lijken me zinvolle veronderstellingen als er sprake kan zijn van natuurwetenschappelijke bewijsvoering. De Bijbel ondersteunt dergelijk aannames niet. 

En vooral: we moeten de Bijbel niet lezen als een bewijsboek voor onze, vaak pseudo-wetenschappelijke redeneringen.

Soms wordt dit laatste ook toegepast op het ontstaan van roofdieren. Omdat er geen sprake mag zijn geweest van dood in het paradijs. Roofdieren zouden binnen deze gedachtenwereld ontstaan zijn dankzij enkele mutaties waardoor verborgen aanwezige gencomplexen tot uiting zouden zijn gekomen. Dit vereist evenals elke natuurwetenschappelijke theorie om bewijs door experiment. Experimenten die m.i. geen resultaten zullen opleveren.

Om roofinsecten, spinnen, duizendpoten, kreeftachtigen, roofvissen, roofvogels en roofzoogdieren uit pure planteneters te laten ontstaan zou welhaast een tweede schepping noodzakelijk zijn. 

Geen dood-in-het-paradijs is trouwens volledig in strijd met alle gebeuren in het plantenleven.

Bij de zondeval gaat het om de intrede van de dood in het mensenleven. Die dood wordt overwonnen door de opstanding van onze Here Jezus. Dat dit eveneens betekent dat er geen sprake meer zal zijn van roofdieren en sterven van dieren op de nieuwe hemel en aarde wil ik graag geloven. Lees daarvoor Jes. 11:6-8. 

In de tijd vanaf de zondeval tot aan de zondvloed zouden de boven genoemde oude gebergten kunnen zijn ontstaan en de enorme aantallen fossielen die vooral leefden in de kustgebieden kunnen zijn bedekt. Hoewel deze gebeurtenissen snel zijn verlopen (in enkele honderden jaren) zullen vele vliegende en snel rennende dieren vaak zullen ontkomen. Bovendien kan het zo geweest zijn dat vele soorten (geslachten) van reptielen, zoogdieren en vogels merendeels in de binnenlanden van de landgebieden leefden.

Tijdens Carboon en Perm ontstaan volgens de evolutieleer de Tetrapoda (de viervoetigen) en de Amniota (waaruit alle reptielen en vogels zouden zijn ontstaan). We kunnen er rustig vanuit gaan: op Pangea leven alle geschapen dier- en plantegroepen. En mensen!

Op pg. 277 geeft EHP aan dat vanaf 310 miljoen jaar tot 250 miljoen jaar op zeer veel plaatsen steenkool werd gevormd. Ten tijde van Pangea. Bovendie ten tijde van 290 miljoen jaar grote aantallen tillieten, vooral in de zuidelijker gebieden (Zuid-Amerika,  Zuid- en Noordoost-Afrika, India en Australië) en evaporieten (vooral in Noord-Amerika, Europa en Zuid-China).

Tillieten bestaan uit zand en grind met stenen van diverse grootte. Ze zouden ontstaan zijn door gletsjers en ijskappen. Ze kunnen allerlei vormen van gelaagdheid verrtonen.

Evaporieten zijn ontstaan door indamping van (zee)water en gevormd uit mineralen en zouten. Vaak dienen ze als afdekkingslaag voor olie en aardgas.

Het lijkt me goed mogelijk dat de zondvloed een grote rol heeft gespeeld bij de vorming van deze verschijnselen. Grote watermassa's overspoelden de aardbol. Grote massa's plantenmateriaal (inclusief bomen; vaak omgekeerd) werden samengeperst en overdekt met dikke lagen sediment. Soms meerdere lagen op elkaar. Dikke lagen klei, zand en stenen (tillieten) vormden grote landschappen geschikt voor veetelt en landbouw in Amerika en Europa. Evaporieten ontstonden na de geleidelijke indamping van al het water en hielden olie en gas beneden zich vast.

Veel steenkool ontstond eveneens in perioden na het bestaan van Pangea. Tot tijdens het zgn. Paleogeen. Dus dankzij de vele orogeneseprocessen. Deze vonden ook plaats tijdens laat-Krijt, Eoceen. Bekendste daarvan zijn de Alpine en de Hymalaya-orogenese.

Na de zondvloed was er een andere dampkring ontstaan. De zon werd niet meer afgeschermd door het vele waterdamp in de atmosfeer en bezorgde het aardse leven de bedreigende en voor veel diersoorten dodelijke UV-straling.

Door grote klimaatveranderingen ontstonden steeds groter wordende woestijnen, ijskappen en poolgebieden. 

De UV-straling had invloed op het genetische materiaal van alle organismen. Het ontstaan van nieuwe varianten van soorten, geslachten en misschien zelfs families van microben, schimmels, planten en dieren zou in korte tijd kunnen hebben plaats gevonden. Hierbij kunnen verborgen aanwezige gencomplexen een rol gespeeld hebben. Ook de mensensoort zou daardoor in vrij korte tijd kunnen zijn uiteen gegaan in onderscheiden "soorten". Het is goed mogelijk dat daardoor de verschillen tussen "mongoolse", "aziatische", "chinese", "indiaanse" , "afrikaanse"  e.a. menstypen een aanvang hebben genomen. Ook de Neanderthalers kwamen toen op aarde leven; gehard tegen moeilijker klimaatomstandigheden.

De verschillen in genotype tussen de mensenvariëteiten werden enorm versterkt na de geschiedenis van de torenbouw van Babel. 

De mensheid ging toen uiteen, verspreid over de aardbol door de spraakverwarring. Dankzij het werk van de heilige Geest, denk ik.

Dit vond vrij snel na de zondvloed plaats.

Vele plantensoorten in de woestijnen en binnen de poolklimaten werden aangepast aan die milieuomstandigheden. Evenals trouwens de soorten in de hooggelegen berggebieden.

De Bijbel leert ons dat God trouw bleef aan Zijn schepping door het instellen van de jaargetijden zodat de voedselvoorziening voor de mensen gegarandeerd bleef. Regen-, sneeuw- en onweersbuien vertoonden van toen af aan Gods trouw in de wolken met de regenboog. Met Noach sloot de Here God een vernieuwd verbond; het natuurverbond. Dit verbond omvatte de hele

schepping; alle levende wezens.

De ijstijden tijdens recentere tijden kunnen resultaat geweest zijn van snelle afkoeling waardoor uitgestrekte toendragebieden annex naaldbomengordels ontstonden rond de noordpoolcirkel. Dat het zich snel uitbreidende landijs in Nederland de Hondsrug, de Utrechtse Heuvelrug, de Hoge Veluwe (samen met het heuvellandschap ten noorden van Arnhem) is zeer onwaarschijnlijk.

Wat mij opvalt bij alle foto's die ik gezien heb van gletsjers en afsmeltende gletsjers is dat er nooit sprake is van dergelijke hoge heuvelophopingen van zand en grind. Zij- en eindmorenen bieden altijd een andere aanblik.

Belangrijke vraag is hoe dan de "bergen" in het Overijselse land zijn ontstaan. Een fietstocht door het heuvellandschap ten noorden van Arnhem is voldoende om van het geloof te vallen dat deze geweldige heuvels door landijs zijn opgeschovem. Hoe dan wel?

Geen idee. Dat er een ijstijd geweest is? Wellicht! Maar dan zonder hunebedstenen en hoog opgeschoven "bergen".

 

Voorstel voor een mogelijke tijdlijn van de aardgeschiedenis:

 

1.  De schepping van hemel en aarde en de daarop volgende bewoning in het licht van zee, land en lucht door alle levende wezens.

      Het ijdperk van Pangea.

2.  Bedekking van vele groepen levende wezens in de ondiepe zeeën, meren en de kuststreken van Panthalassa. Dit vond plaats
     dankzij vrij geringe erosie van het heuvelland en sedimentatie via rivieren. Vastzittende en langzaam bewegende organismen
     fossiliseerden: de cambrische explosie.

3.  Na de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs en door Gods toorn over het aardrijk ontstonden de eerste gebergten. De
     orogeneseprocessen gingen gepaard met vulkaanuitbarstingen, heftige erosieprocessen, en mogelijke
     vloedgolven. Pagea begon uiteen te vallen.Tijdens deze gebeurtenissen werden vertegenwoo0rdigers van bijna alle phyla van zee-
     en landdieren gefossiliseerd.
 Dit waren de organismen van het ediacarium.

     De eerste steenkoollagen kunnen tijdens die periode zijn gevormd, evenals aardolie en aardgas. 

     De vroegst ontstane bergketens zijn grotendeels weer sterk verlaagd  of zelfs verdwenen door daarop volgende gebeurtenissen.

4. Centra van menselijke beschaving ontstaan in

    Sumer-Akkad: De Uruk-periode duurt vanaf 4000 - 3000 v.Chr. De bewoners komen misschien vanuit de Indusvallei of Arabië. De
    vroeg-dinastieke periode bestond ten tijde van 2900 - 2350 jr. v.Chr. Reeds in 4500 v. Chr. was er al dorpsleven, landbouw en
    handel in Al-Ubeid. 

bron van deze gegevens: Wikipedia.

    De Indusvallei: de vroeg-Harappa-periode duurde van 7000 - 5000 jr. v.Chr. Harappa en Mohenjodaro vormden de belangrijkste
    centra. Verschillende fasen volgden elkaar op tot aan de Hakra-Ravi-fase die doorliep tot 2700 v. Chr. De grote bloeiperiode duurde
    van 2500 - 1500 v. Chr. 

bron van deze gegevens: Wikipedia.

    Egypte: vanaf 8000 v.Chr. trekken bewoners vanuit de Levant en Noord-Afrika (Libië) het stroomgebied van de Nijl binnen.

    Vanaf 6000 v. Chr. vinden we er een neolitische cultuur met nederzettingen, akkerbouw en veeteelt.

    Veel later komen er enkele steden. De eerste koningentijd vangt aan met Menes (3150 v. Chr.).

    Het Oude rijk begint met 2700 v. Chr. en duurt tot 2200 v. Chr. De pyrsamidenbouw neemt een aanvang.

    Vanaf 2040 begint de periode van het Middenrijk na een periode van langdurige onrust. Het Nieuwe rijk begint daarna vanaf 1550.      Tijdens deze periode vindt de uittocht van het volk Israel plaats in 1400 v. Chr. o.l.v. Mozes. 

bron van deze gegevens: Wikipedia.

5.  De zondvloed (ong. 2300 v. Chr.) heeft bovengenoemde processen van erosie en sedimentatie enorm versneld en verhevigd.
      Miljoenen dieren- en plantensoorten werden meegesleurd en bedolven onder dikke aardlagen. Daardoor ontstonden vele nieuwe
      lagen steenkool, aardolie en aardgas.

     Tijdfens vulkanische processsen kunnen ook de enorme zoutlagen en hun km's hoge pieken kunnen zijn ontstaan. 

     Zie daarvoor de theorie van Stef Heerema in Hfdst. 6.5.

6.  Tijdens of na de zondvloed kunnen versnelde processen hebben plaats gevonden van midatlantische gebergtevormingen en
      uitvloeien van enorme pakketten nieuwe oceaanbodem. Dit kan gepaard zijn gegaan met vele wisselingen van het
      aardmagnetische veld en het versneld uiteengaan van de continenten.

7.  De herbevolking van de werelddelen met alle soorten/geslachten van organismen die omgekomen waren in de vloed kan tijdens
     de sterk veranderde ecologische omstandigheden in atmosfeer, de zeeën en op de continenten en eilanden veranderingen in de
     genotypen van alle organismen veroorzaakt hebben waardoor ook het gedrag van roof- en prooidieren verandert is.

8.  De grote verzamelingen van fossiele arthropoden, schelpdieren, echinodermata, inktvissen, branchiopoden, haaien, vissen,
     reptielen, vogels en alle groepen zoogdieren kunnen begrepen worden door vooral ook te letten op de ecologische
     omstandigheden waaronder deze diergroepen leefden tijdens de vele orogeneseprocessen die volgden na de zondvloed en de
     enorme temperatuursvariaties die waren ontstaan.