Een zeer bijzonder boek! Uitermate boeiend om te lezen! Zowel voor biologen, geologen, theologen als geïnteresseerden in de materie rond de evolutieleer.
De ondertitel luidt zeer bewust 'een pelgrimstocht naar de oorsprong (of de dageraad) van het leven'.
Met deze ondertitel grijpen de auteurs terug op de beroemde Canterbury Tales van Chaucer.
Beseffen zij dat ze hiermee een godsdienstig geschrift het daglicht hebben doen zien?
M.i. is dit wel degelijk het geval.
We zullen zien dat de eerste levende organismen zichzelf georganiseerd hebben uit de levenloze materie.
Vervolgens hebben deze eerstelingen zichzelf al muterend opgewerkt tot steeds complexere levenseenheden via Archaea, Eubacteria en de eerste 1-cellige Eukaryoten tot de Homo sapiens.
Aangezien aldus de hele natuur zichzelf tevoorschijn heeft "geroepen" is de biologos verheven tot natuurgodsdienst.
Een "godsdienst" waartegen geen oppositie toegestaan is. Geen bovennatuurlijke macht mag worden erkend!
In mijn bespreking van het boek zal ik toch maar de omgekeerde route kiezen; beginnend bij de laatste hoofdstukken:
Canterbury en Terugkeer.
De schrijvers grijpen terug op het bijbelboel Ezechiël. In H. 37 profeteert Ezechiël tegen verdorde doodsbeenderen. Het woord van de profeet doet de botten bewegen en brengt spieren, vlees en huid aan. De Geest van God brengt de doden ten slotte tot leven. Ook Darwin verwees naar dit beeld maar maakte de oorlog der natuur, uit honger en dood tot de werkzame krachten om de hoogste vormen van levende wezens te doen ontstaan.
Dawkins en Wong roepen lucht (adem/wind = geest) en vuur (warmte/energie) te hulp om het bijbelse spreken om te zetten in hun naturalistisch verhaal. In dat verhaal moet er een eerste replicator komen die dankzij het maken van fouten in de replicatie komt tot variatie. Als vervolgens selectie daarop gaat inwerken ontstaat er evolutie.
De hele leer is hiermee samengevat.
De grote vraag is nu: hoe verscheen de 1e replicator? Omdat ze nergens op terug kon vallen moet het een autokatalysator geweest zijn. Deze verspreidde zich als een lopend vuurtje (zie boven) en dankzij erfelijkheid en stofwisseling werkte de selectie.
Zo spraken de grote geleerden Oparin en Haldane al over de "oersoep" van de stofwisseling.
Miller en Urey lieten 7 aminozuren ontstaan in hun bollen met methaan, ammoniak, water en bliksemflitsen. De vroege atmosfeer bestond echter vooral uit stikstof en koolzuur. John Sutherland in Cambridge liet voorlopers van vetten + RNA ontstaan. Hij deed dit door onder invloed van ultraviolet licht verschillende mineralen toe te voegen (waaraan??). Daarbij moeten er verschillende reacties, elk onder specifieke omstandigheden, plaats vinden. De eindproducten daarvan worden door regenwater (misschien verontreinigd met virusdeeltjes??) bij elkaar gebracht.
DNA kan niet als eerste ontstaan zijn omdat daarvoor een hele batterij andere stoffen en processen vereist zijn.
Vraag: voor RNA geldt toch ook dat er ribose en nucleïnezuren aanwezig moeten zijn !!??
Naast RNA zijn er wel enzymen nodig. Als dit nu eens zou kunnen doordat het product van een reactie kan werken als enzym!? Als dit zo doorgaat kunnen er vele nieuwe stoffen ontstaan. Dit gebeuren noemen we dan autokatalyse.
In een levende cel bestaat een ribosoom uit een kern van RNA + een ring van eiwitten. Als dit samenwerkt met tRNA en er bovendien een "onbeschrijfelijk wonder" (aldus de auteurs) optreedt kan er eiwitsynthese plaats grijpen. Echter: een dergelijk eiwit desintegreert meteen door denaturalisatie!
Een onderzoeksgroep van Spiegelman aan de Columbia-universiteit kwam tot vele verrassende resultaten bij experimenten met RNA en virussen (o.a. het Qbêta-replicase) maar leverde geen eerste levende cel op.
Thomas Gould verplaatste de aandacht naar de diepzeebronnen. Bij meer dan 100 graden C leeft daar een bont gezelschap bacteriën, virussen, wormen, weekdieren, geleedpotigen, holtedieren, echinodermen ........
Dit leidde tot de hete-diepte-gesteente-theorie. De biljoenen kubikekilometers aan hete bronnen zou een gezamenlijke biomassa bacteriën kunnen bevatten die de aan de aardoppervlak levende biomassa zou kunnen overtreffen. Levend in een milieu dat overeenkomt met dat van de aarde tijdens een pril beginstadium.
Zo laat elk ontstaansprobleem in de fantasie zich verder naar achteren verschuiven.
In het hoofdstuk Terugkeer vragen de schrijvers zich af of er in de evolutie sprake kan zijn van 'algemene principes'.
Het ontstaan van het project "oog" is 40 à 60 keer herhaald. De 1-cellige Dinoflagellaat heeft een lichtgevoelig orgaan dat lijkt op een camera-oog. Echolocatie werd 4 keer gerealiseerd bij tandwalvissen, vetvogels, dwergsalanganen en vleermuizen.
De ontwikkeling van sociale insecten vond 12 keer onafhankelijk van elkaar plaats. Die van gifangel en gif 10 keer; fladderend vliegen 4 keer, straalaandrijving 2 keer. Gehoororganen en toepassing van elektrische velden vele malen.
Ook op moleculair niveau zijn er vele v.b. van convergentie.
Opvallende natuurwonderen die slechts 1 keer ontstonden zijn b.v. de roterende flagel, bombarderen door de bombardeerkever, waterschieten door de schuttersvis, bekogelen met zand door de mierenleeuw en tenslotte het meest unieke: het ontstaan van TAAL.
We moeten bij dit alles denken aan miljoenen stapjes in een wapenwedloop.
Daarom is de micro-evolutie een logische voorbode van de macro-evolutie. Er is alleen sprake van een andere onderzoeksmethode van beide processen.
Zou er sprake kunnen zijn van zelf-evoluerende-evolutie?
Segmentatie zien we alom in het dierenrijk; dus ook bij mensen. Plus specialisatie binnen de segmenten.
Vaak is er terugkeer geweest naar een vroeger stadium; b.v. naar een 1-cellig stadium. Volgens de flessenhalstheorie.
Belangrijkste stappen in de evolutie zijn geweest: RNA-wereld -- DNA-wereld (cellen) --meercelligheid -- seksuele voortplanting -- kolonievorming -- menselijke samenleving tezamen met taal.
Verwondering en ontzag zijn vereist bij bestudering daarvan. Maar de veronderstelling van bovennatuurlijk ingrijpen in het evolutieproces is verboden.
Eubacteria: Rendez-vous 40.
Er zijn 50 fyla en er vindt veel genenuitwisseling plaats. Er is geen sprake van verworteling vanuit andere groepen.
Rhizobium b.v heeft een flagel als holle buis (i.t.t. de undulipedia van de eukaryoten) met een as, naaf en moleculaire motor.
Ook bacteria hebben ribosomen. Ze zijn nauwelijks veranderd tijdens miljarden jaren.
Archaea: Rendez-vous 39.
Leven onder zeer extreme omstandigheden: hoge temperatuur (thermofiel), zeer zuur, zeer basisch en extreem zout.
Zeer vele afstamminsideeën. Zijn ze voortgekomen uit Eubacteria, hebben ze van de Eubacteria genen geroofd, zijn ze ontstaan door samensmelting van prokaryoten?
Het grote historische Rendez-vous.
Dit gaat over het ontstaan van de eukaryotische cel. Is dit gebeurt in 2 of 3 stappen?
Stap 1: De Cyanobacteriën (blauwwieren). Deze organismen bezitten chlorofyl. Eén tot
viervoudige endocytobiose kan hebben plaats gevonden.
Stap 2: Alphaproteobacteria die verwant zijn aan Ricketsia's die tyfus e.a. ziekten
veroorzaken. Zij leverden de mitochondriën waarvan de meeste genen naar de kern
verhuisden en enkele genen achterbleven.
Aldus ontstond "het grote wonder' van de eukaryote cel. Dankzij nooit bewezen endocytobiose!!
Lichtoogsters en verwanten: Rendez-vous 38.
Hier komen alle eerder besproken groepen terug (zie H. 5.2): de SAR (Straminopiles, Alveolata, Rhizaria), Excavata, Amorphea, planten, roodwieren, bruinwieren, groenwieren e.a. Met een wirwar van eigenschappen. Wel of geen of gereduceerde bladgroenkorrels, geen of vele typen flagellen, vele soorten celwanden, reservevoedsel etc. etc.
De planten gaan aan land tijdens het Ordovicium.
De schrijvers bespreken vrij uitvoerig de ouderdomsbepalingen dankzij jaarringen in bomen en radioactieve ouderdomsmetingen (zie H. 7). Een interessant gegeven: 282 keer per 1 miljoen jaar keerde het aardmagnetische veld om. Dat betekent 1 keer per 35.000 jaar en 28.200 keer per 1 miljard jaar.
De C-waarde paradox wil zeggen dat het aantal letters van het DNA niets zegt over de complexiteit van een organisme. De longvis Protopterus bezit 133 miljard DNA-letters. Allium, de ui, heeft een genoom dat 5 keer zo omvangrijk is als dat van de mens. Ook binnen dier- en plantengroepen verschilt het aantal genen enorm. De hoeveelheid DNA wordt mede bepaald door Retrovirussen en transposonen. Volgens schrijvers bestaat 50% van ons DNA uit transposonen. Slechts 1% van ons DNA zou dienen als codering voor de bouw van eiwitten. 'Schakelaars' voor het aan- en uitzetten van de genen vormen slechts 0,1% daarvan.
Dit alles tezamen noemen we 'niet coderend DNA' of 'junk DNA'.
In H. 4 'evolutie van de mens' heb ik de opvattingen van Peter Borger die hier lijnrecht tegenin gaan vrij uitvoerig beschreven. ENCODE (EncyclOpedie van DNA-Elementen, een internationaal consortium van biowetenschappers) toonde aan dat 80% van het genoom een biochemische functie heeft. Bovendien: 93% van het DNA wordt overschreven naar RNA, i.p.v. de beweerde 3%. Weliswaar vertoont 95% van de transcriptie-producten geen selectiedruk maar dit wordt alleen van z'n betekenis ontdaan door evolutie-gelovigen.
Het beroemde blaasjeskruid (Utricularia gibba) zou alle overtollige DNA hebben gestript en slechts 1/40 van ons DNA over hebben, terwijl het meer eiwit-coderende genen bevat dan mensen.
Hoe nauw bacteriën samen werken met andere organismen blijkt uit het verhaal van Myxotricha paradoxa, een protozo die leeft in de ingewanden van een termiet. De huid van Myxotricha is bedekt met honderdduizenden bacteriën (een Spyrogeet) die werken als trilharen door golvende bewegingen te veroorzaken. Elke Spyrogeet heeft een basaallichaam. En ook de laatste is weer een bacterie (fig. pg. 650).
Amoebozoa, Rendez-vous 37.
Met o.a. slijmzwammen.
Onzeker: Rendez-vous 36.
Apusozoa, ze hebben een theca.
Schimmels: Rendez-vous 35
Drips: Rendez-vous 34.
Mesmycetozoa of Ichthyosporea.
Filasterea: Rendez-vous 33.
Pas ontdekt in 2008.
De tere filamenten van deze 1-celligen worden beschouwd als de voorlopers van de Choanocyten.
Ze hebben genenreeksen die verwant zijn met die van andere dieren en mensen.
Choanoflagellaten: Rendez-vous 32.
Bestaan sinds 800 miljoen jaar. Vrij rondzwemmend of kolonievormend.
Ze lijken op de choanocyten van sponzen Met flagel en kraag.
Sponzen: Rendez-vous 31.
Leven sinds 650 miljoen jaar geleden.
Met choanocyten. De cellen zijn omnipotent.
Placozoa: Rendez-vous 30.
Met als enige soort Trichoplax adhaerens, 2 mm groot, met trilharen.
Ze bestaan uit 2 cellagen die zorgen voor bescherming en vertering van algen.
Ze hebben geen planula-larve zoals de neteldieren.
Ze hebben 11.000 genen (wij 20.000 en sponzen 18.000).
Ctenophora (ribkwallen): Rendez-vous 29.
Uit hun DNA blijkt dat het verre verwanten zijn van alle dieren , inclusief de sponzen.
De ribkwallen ontwikkelden zelfstandig spieren, zenuwen, cellagen en 2-zijdig-symmetrische larven.
Cnidaria (neteldieren): Rendez-vous 28.
Ze leefden sinds 650 miljoen jaar geleden en zijn radiaal symmetrisch.
Ze bouwden riffen, samen met o.a. wieren, sponzen, weekdieren en kokerwormen.
Acoelomorpha: Rendez-vous 27.
Fossielen vanaf 565 miljoen jr. Ze bezitten geen anus en geen coeloom.
De begrippen Bilateria (2-zijdig symm.) en Radiata (veelzijdig symm.) evenals Diploblasten (aanleg vanuit 2 cellagen) en Triploblasten (aanleg vanuit 3 cellagen) zijn niet erg steekhoudend.
Protostomia: Rendez-vous 26.
Deze groep omvat alle insecten, spinnen, kreeftachtigen, duizend en miljoenpoten, fluweelwormen, ringwormen, beerdiertjes, nematoden, slakken, inktvissen, platwormen en pijlwormen.
De verschillende fyla zijn gescheiden door onoverbrugbare kloven; aldus de schrijvers.
De verbanden worden nu gesuggereerd door moleculaire vergelijkingen.
Het verband tussen de ringwormen en de weekdieren wordt gesuggereerd door de trochophoralarve.
Alle Ecdysozoa 3/4 van het dierenrijk) vervellen na het larvestadium.
Spinnen en schorpioenen veroverden onafhankelijk van elkaar het land.
Was gemeenouder van Rendez-vous 26 een "worm"? Maar dat geldt dan ook voor de eenvoudig gebouwde Deuterostomata.
Bij Deuterostomia ligt de belangrijkste zenuwstreng aan de rugzijde, bij de Protostomia aan de buikzijde. Dit laatste is ook het geval bij enkele vroege Deuterostomia. Zijn de Deuterostomia dan ontstaan uit een omgedraaide worm?
Bij Drosophila (het fruitvliegje) werden de zgn. Hox-genen vastgesteld: 8 stuks. De Hox-genen zorgen voor de ontwikkeling van de verschillende segmenten. Bij muizen zijn er 4 rijen Hox-genen op 4 verschillende chromosomen.
Het lancetvisje heeft een reeks van 14 Hox-genen.
Geen Hox-genen bij Ribkwallen en Sponzen. Neteldieren hebben er 2.
Er zijn dus fundamentele overeenkomsten in de bouwplannen voor insecten en gewervelden. De Hox-genen liggen in dezelfde volgorde op het chromosoom en vertonen een vergelijkbare gradiënt in hun activiteiten.
Stekelhuidigen bezitten een variabel aantal Hox-genen. De zeester heeft er 10.
Er bestaat een grote klasse van homeobox-genen. De 'box' bestaat uit een reeks van 180 DNA-letters.
Paralbox-genen besturen de ontwikkeling van darm- en zenuwstelsel. Andere regelgenen vormen de MADSbox-familie.
Alle homeobox-genen zijn te verdelen in families - subfamilies etc. Langs die weg zijn stambomen te reconstrueren.
Het ontstaan van geslachtelijke voortplanting brengt de evolutietheorie in de crisis, zeggen de schrijvers.
Het aller merkwaardigst in dit opzicht is het Raderdiertje, behorend tot de Bdelloidea. Bij de 18 geslachten en 360 soorten zijn nooit mannetjes gevonden. Ook de "eicellen" zijn diploïd (2n). Er bestaan dus 360 typen omdat een soortdefinitie ontbreekt. Tijdens de voortplanting vindt er dus geen uitwisseling van genen plaats; alleen mutaties. Al 80 miljoen jaar lang.
Is recombinatie wel het grote voordeel van seksuele voortplanting dankzij meer diversiteit? Maar de bestaande genenpoel overspoelt elk nieuw gunstig ontwerp; aldus de auteurs.
De Onychophora (fluweelwormen; geen gelede poten maar zachte lichaamsuitsteeksels) stammen uit het Cambrium en behoort samen met Peripatus (een levend fossiel) tot de Lobopodia. Ze worden samen gerekend tot de Ecdysozoa, de geleedpotigen. In o.a. de Burgess-shale zijn hun zachte lichaamsdelen bewaard gebleven samen met wieren, sponzen, (ring)wormen, armpotigen, weekdieren, kreeften, trilobieten en vele andere..
Als beroemde v.b. dienen: Hallucigenia, Halkiera (verwant aan ringwormen (?) en weekdieren (?), Pikaia en Haikouichthys (een eerste gewervelde kaakloze vis).
Deze zgn. Ediacarische fauna leefde reeds 20 miljoen jaar voor het Cambrium! Ze omvatte ook grote dieren zoals kwallen, zeeveren en anemonen. De eerste vormen worden geschat op 600 miljoen jaar. Vanaf gemeenouder 23 (de zakpijpen) is er sprake van een chaotische tijdsbepaling!!
De moleculaire klok: de geleerde Haldane gebruikte hiervoor als eenheid de 'darwin'. Hiermee gaf hij aan het percentage verandering per generatie van de evolutie-snelheid.
Dit kan variëren van mili- tot kilo- tot megadarwin. Het gaat om letterveranderingen in het DNA of aminozuurveranderingen in eiwitten. Neutrale veranderingen zijn ongevoelig voor selectie. Door het aantal DNA-letters te tellen die verschillen tussen 2 willekeurige dieren valt het aantal "tikken van de klok" te berekenen vanaf een gemeenschappelijke gemeenouder.
Er zijn echter vele complicaties!! Mutatiesnelheden variëren enorm. Foutmarges van 1.2 miljard jaar binnen het Cambrium voor het ontstaan van gewervelden en weekdieren kwamen voor. Ze werden gelukkig gereduceerd tot 600 à 700 miljoen jaar.
Ambulacralia: Rendez-vous 25
Het zijn de Echinodermata en de Enteropneusta (eikelwormen; Hemichordata). Hebben ze een secundaire radiale symmetrie?
Hiertoe worden ook wel de wormachtige Pterobranchia en Xenoturbellida (ze missen darmen en geslachtsklieren en hebben een diffuus zenuwstelsel). gerekend.
Amphioxus (Lancetvisje): Rendez-vous 24.
Behorend tot de Branchiostoma; verwant aan de Gewervelden dankzij de chorda.
Ze leefden al 540 miljoen jaar op aarde.
Zakpijpen e.a. : Rendez-vous 23.
Geen fossielen?
Ze hebben een dorsale zenuwstreng.
De larven bezitten een zwemstaart met chorda.(ruggenmerg) met zenuwstreng.
De staart valt later af het dier gaat over op een zittende leefwijze met in- en uitstroomopening.
Prikken en slijmprikken: Rendez-vous 22.
Het zijn kaakloze kraakbeenvissen al sinds 300 miljoen jaar. Ze behoren tot de eerste (proto)gewervelden en hebben een gesloten bloedsomloop. Prikken bezitten globine voor zuurstofopslag in de spieren en rood bloed.
De Placodermi hadden als eerste scharnierende kaken.
Prikken zijn proto-gewervelden, maar de Steuren (kraakbeenvissen) stammen af van beenvissen.
In China werden de drie eerste gewervelden gevonden die al voorkwamen in het vroeg-Cambrium.
Haaien, Roggen en verwanten: Rendez-vous 21.
Het zijn kraakbeenvissen die nooit aan land gingen.
Voor drijfvermogen hebben ze ureum in het bloed en een olierijke lever.
De huid is niet bedekt met schubben maar met huidtandjes of is naakt.
De kaken zijn volgens de leer ontwikkeld uit het kieuwskelet. Hoe dan de ontwikkelingslijn ooit is geweest?
Ze leefden vooral in het Carboon met een opleving in het Krijt.
Actinopterygii: Rendez-vous 20.
De beenvissen komen in aardlagen voor vanaf het Siluur, 430 miljoen jaar geleden.
De zwemblaas bij de vissen zou zich hebben ontwikkeld tot long!
Coelocanten: Rendez-vous 19.
Ze leefden vanaf 420 miljoen jaar geleden. Nu nog 1 soort: Latimeria.
De longvissen splitsen zich alz snel daarvan af (na 5 miljoen jaar). Maar hun genomen zijn nog niet in kaart gebracht vanwege hun niet te hanteren omvang. Dit DNA bewijst ook dat er enorme veranderingen in kunnen optreden zonder veel invloed op het dier. Dankzij vooral transposonen: nutteloos DNA, afkomstig van virussen en bacteriën (junk DNA).
Longvissen: Rendez-vous 18.
Sinds 415 miljoen jaar (Devoon). Genoom met 133. miljard letters. De mens met 3 miljard letters. Soms 1 soms 2 longen.
De Osteoliformes vormen een orde van kwastvinnigen waarvan de Amfibieën moeten zijn afgestamd. Vanaf Eusthenopteron, via Tiktaalik naar Ichthyostega.
Was Tiktaalik de beroemde 'missing link'? Er werden in Polen voetafdrukken gevonden van een viervoetig dier dat 20 miljoen jaar eerder leefde dan deze "overgangsvormen".
Amfibieën: Rendez-vous 17.
Leven vanaf vroeg-Carboon (340 miljoen jaar).
De wormsalamanders hebben wel 250 wervels en geen enkele pootaanleg.
Metamorfose bij kikkers en salamanders. De larven hebben een zwemstaart zonder poten en longen. Het genotype moet de informatie voor alle stadia bevatten. Dit geldt evengoed voor vlinders en mensen.
Sauropsida: Rendez-vous 16.
Sinds 320 miljoen jaar (Carboon).
Deze groep omvat Lepidosauria (o.a. Ichthyosauriërs) en Archosauria (o.a. Sauriërs en Pterosauriërs). Verder alle huidige vogels, krokodillen, schildpadden, slangen, hagedissen etc. (waaronder de wormhagedissen).
Eierleggende zoogdieren (monotremata): Rendez-vous 15.
Vanaf 180 miljoen jaar (vroeg-Jura).
Ze lijken eveneens op reptielen vanwege het bezit van een cloaca.
Ze komen alleen voor op Australië, Nieuw-Zeeland en Tasmanië. Dit vanwege het uiteengaan van Pangea of Gondwana.
Buideldieren: Rendez-vous 14.
Sinds 160 miljoen jaar (Jura).
In het Noorden waren er grote vlakten met varens en naaldwouden; tezamen met enkele bloemplanten en insecten. De zoogdieren waren insecteneters. De buideldieren waren afkomstig van Noord-Amerikaa en reisden via Zuid-Amerika en Antarctica naar Australië.
Juramaia sinensis leefde 165 miljoen jaar geleden en wordt door velen gezien als half zoogdier/half buideldier. Dit op grond van gebitskenmerken.
Xenarthra (Zuid-Amerika) en Afrotheria (Afrika): Rendez-vous 13.
65 à 100 miljoen jaar geleden; Krijt.
De werelddelen drijven uiteen.
Tot de Afrotheria behoren ook tenreks, aardvarkens en klipdassen.
De ouderdom van de zeebodem is te bepalen tot 150 miljoen jaar geleden. Oudere bodems zijn door subductie verloren gegaan.
Laurasiatheria: Rendez-vous 12.
85 miljoen jaar geleden. In het Krijt.
Insecteneters, schubdieren, hoefdieren, walvissen, roofdieren en vleermuizen.
Er zijn duizend soorten vleermuizen, meer dan alle soorten andere zoogdieren samen, uitgezonderd de knaagdieren..
"Vijf miljoen jaar na het verdwijnen van de Dinosauriërs was het land bevolkt met een enorme verscheidenheid aan zoogdieren".
De walvissen behoren tot de Artyodactyla op grond van moleculaire argumenten.
De evolutie verliep vooral via het nijlpaard, Vandaar de Whippo-hypothese.
In het Eoceen (50 miljoen jaar) leefden er Pakicetus en Basilosaurus (Zeuglodon).
Vraag: waarom zijn dit vroege walvissen??
Knaagdieren en haasachtigen: Rendez-vous 11
75 miljoen jaar geleden verschenen de Glires (Rodentia en Lagomorpha).
Vermoedelijk hebben de muizen slechts 300 genen minder dan mensen. Terecht merken de schrijvers op dat het aantal genen niet belangrijk is. Vgl. met letters, woorden en zinnen. De volgorde is belangrijk. Er zijn dus grote epigenetische verschillen. De volgorde van aan- en uitzetten van de genen is verschillend, vooral tijdens de embryologische ontwikkeling.
Vliegende katten en Toepaja's: Rendez-vous 9 en 10.
70 miljoen jaar oud. Zijn de Toepaja's spitsmuizen of primaten? Onzekere systematische plaats. Weinig fossielen.
Lemuren, galago's, lori's, potto's: Rendez-vous 8.
65 miljoen jaar geleden. De Lemuren komen alleen voor op Madagaskar.
Madagaskar raakte 165 miljoen jaar geleden los van Afrika en 90 miljoen jaar geleden van India. Op Madagaskar komen geen inheemse antilopen, paarden, zebra's, giraffen, olifanten, konijnen, springspitsmuizen, katten- of hondenfamilies voor. Ook geen apen of mensapen. Wel nijlpaarden en leden van de mangoestenfam. als enige roofdieren (o.a. de stokstaartjes).
De Fossa is een berucht roofdier die Lemuren vangt.
Spookdiertjes: Rendez-vous 7.
Sinds 60 miljoen jaar. Ze hebben geen tapetum lucidum; wel enorm grote ogen.
Apen en mensapen stammen ervan af. Die missen ook dat tapetum.
Apen van de nieuwe wereld (Platyrrhini): Rendez-vous 6.
Sinds 40 miljoen jaar. Deze dieren leefden in tropische wouden. Ze konden oversteken van Afrika naar Zuid-Amerika doordat Antarctica nog rijk bebost was.
Over het kleurenzien is vrij veel bekend. Daarbij spelen opsine-moleculen en retinal een grote rol. Zoogdieren zijn dichromatisch omdat het oorspronkelijk nachtdieren waren, menen de schrijvers. Maar mensen, mensapen en apen van de oude wereld (Catarrhini) zijn trichromatisch. Het draait allemaal om 2 of 3 soorten kegeltjes: voor groen, blauw of rood zien. De brulapen vormen een merkwaardige uitzondering: ze zijn trichromatisch.
Andere uitzonderingen: vogels en vissen hebben 3 of 4 typen kegeltjes; buideldieren hebben 3 soorten kegeltjes en vogels en schilpadden hebben nog geavanceerdere netvliezen.
Allemaal een kwestie van mutatie en selectie?
Apen van de oude wereld (Catarrhini): Rendez-vous 5.
Sinds 25 miljoen jaar; Neogeen - Paleogeen. Deze dieren hebben een staart. Het zijn smalneusapen. Er waren toen nog geen graslanden en grazers. Bij deze dieren en mensapen komt volledige mestruatie voor.
Gibbons: Rendez-vous 4.
Vanaf 18 miljoen jaar: vroeg Mioceen.
Ze lopen op 2 benen, produceren veelzijdige geluiden, ze leven monogaam en hebben (zeer merkwaardig) geen staart.
Er bestaan 4 groepen Gibbons. De vraag is hoe die vier te "verwortelen" zijn, d.w.z. hoe hun stambomen uit hun voorouder zijn ontstaan. Kan dit door DNA-vergelijkingen?
Hier komen vele problemen om de hoek kijken:
1. 50% van ons DNA is afkomstig van virussen of virusachtige parasieten.
2. Er bestaan raadselachtige overeenkomsten tussen het DNA van vogels en zoogdieren. Maar we weten (zeggen de auteurs!!) dat vogels veel meer verwant zijn aan schildpadden, hagedissen, slangen etc. Ze stammen immers af (zegt het evolutie-geloof!) van de Sauriërs.
3. Cladogrammen worden opgesteld met de vereiste vertakkingen en taklengtes. Vereist daarbij zijn aannemelijkheidsanalyses. Daarbij wordt gekeken naar taklengtes en mutatiesnelheden. Slimme benaderingen en sluipweggetjes zijn nodig. Dit vereist zeer veel computerkracht. Een lust voor wiskundig-biologen.
4. de taklengte binnen de cladogrammen heeft het risico van aantrekkingskracht van lange takken. Doordat er slacht 3 letters zijn binnen het DNA ontstaat er een mijnenveld van oneigenlijke toevallige overeenkomsten in mutaties. De zgn. vereiste spaarzaamheid vereist ook al veel inzet van sterke computerkracht. Dit speelt vooral bij convergenties en terugmutaties.
5. Het gaat om de aannemelijkheid van schattingen. Voor alle denkbare schattingen ontstaan allemaal verschillende stambomen.!
6. Diverse methoden worden gehanteerd om tot betrouwbaarder stambomen te komen:
a de bayaanse fylogenie door vergelijkingen met alle stambomen
b de boottrap-methode via steekproeven om de foutbestendigheid van de boom te bepalen
c de jackknife-methode (???)
d de decay-index-methode (???).
"Onaanvaardbaar veel overeenkomsten kunnen niet meer dan toeval zijn".
Belangrijk zijn 'zeldzame genoomveranderingen' waarbij grote stukken van het DNA worden gereorganiseerd.
Orang-Oetans: Rendez-vous 3.
Sinds midden-Mioceen, 14 miljoen jaar. Graslanden ontstaan. Alpiene orogenese.
Ramapithecus/Sivapithecus als voorouder van orang-oetan en mens?
Proconsul leefde in het vroeg-Mioceen. Daarna worden er geen fossielen gevonden.
Gorilla's: Rendez-vous 2.
8 miljoen jaar geleden, laat-Mioceen.
Noord- en Zuid-Amerika nog niet verbonden; de Sahara was nog een boomrijke savanne.
Geen fossielen van dieren die leefden tussen Rendez-vous 3 en Rendez-vous 2.
Chimpansees: Rendez-vous 1.
Ze komen 6 miljoen jr. geleden. Geen fossielen van voor dit Rendez-vous. Wel enkele recente tanden en kiezen. Oorzaak: in de bosgrond ontstaan geen fossielen!
Deze dieren gebruiken gereedschap om noten te kraken.
De grote mensapen hebben 24 chromosomen. Wij slechts 23 doordat 2 chromosomen zijn samengevoegd (??). Er is 3% verschil door deleties en inserties. Er zijn wel 35 miljoen 'enkelvoudige nucleotidenveranderingen geweest. Dat is 1% van het hele genoom. Dus bestaat er volgens schrijvers slechts 1 à 2% verschil tussen het genoom van de mens en de chimpansee. Maar: 50% van ons genoom is parasitair 'junk-DNA'. En slechts 10% is bruikbaar als sequenties voor de eiwitsynthese. Wel bedenken: veel DNA noodzakelijk voor aan- en uitschakelen van genen(reeksen). Zie verder H. 4, Peter Borger.
Rendez-vous 0: de hele mensheid.
Gemeenouder 0 leefde ong. 10.000 jaar geleden.
De grote sprong voorwaarts vond plaats 50.000 jaar geleden: de Cro-magnonmens.
Daarvoor geen schilderingen, reliëfs, beeldjes, grafgiften of versieringen. Alleen ruw stenen gereedschap en wapens. Een miljoen jaar lang onveranderd.
Ontstond de taal tijdens de grote sprong voorwaarts?
De archaïsche Homo sapiens.
200.000 jr. geleden vanuit de 'mitochondriale Eva'.
Richard Leaky vindt vrijwel moderne schedels in Ethiopië. Daarnaast de Heidelbergmens, de Rhodesiamens en de Dalimens uit China. Herseninhoud van 1200 à 1300 cc.
Waren het tussenvormen op weg naar Homo sapiens? Ze waren forser van lichaamsbouw, hun schedels waren dikker en ze hadden grotere wenkbrauwbogen en terugwijkende kin.
Uitlopers van deze mens was de Neanderthaler. Deze laatste leefden samen met de Homo sapiens en er schijnt bewijs te zijn van chromosoomuitwisseling met elkaar.
Op basis van één oud Neanderthalergenoom wordt beweerd dat wij nog 40% van het Neanderthaler-genoom zouden kunnen meedragen.
Op basis van 30 mutaties die verschil maken tussen M- (Aziatisch) en N-groepen (door heel Eurazië) van DNA in de mitochondriën van vrouwen in vergelijking met 1500 mutaties die tussen mitochondriën van mens en chimpansee voorkomen berekenen de auteurs dat de mutaties tussen M- en N-groepen ong. 50.000 à 90.000 jaar moet hebben gekost.
Deze berekeningen m.b.v. de 'moleculaire klok'.
Homo ergaster, Homo erectus, Homo habilis e.a.
Leefden vanaf 1.8 miljoen jaar. Herseninhoud 800-100 cc.
Ze leefden in het Midden-Oosten en het Verre Oosten (java). Denk aan Javamens en Pekingmens. Ook wel: Pithecanthropus en Sinanthropus.
Ze gebruikten stenen gereedschappen. Maakten ze gebruik van vuur? Konden ze spreken?
Een collega van Richard Leaky vond het vrijwel volledige skelet (het enige van een mensachtige!) van de Turkana-jongen (Homo ergaster).
Homo habilis. Herseninhoud 750 cc.
Er bestaat een min of meer rechtlijnig verband tussen lichaamsvolume en hersengrootte.
Maar moderne mensenhersenen zijn ongeveer 6 keer zo groot als te verwachten is bij een zoogdier van vergelijkbare grootte.
Bij Apen van de oude wereld is dat getal één.
Bij chimpansee en Australopithecus is het twee.
Bij Homo habilis en Homo ergaster is het vier.
Aapmensen.
Australopithecus (Paranthropus, Zinjanthropus).
Australopithecus sediba: gevonden dicht bij Pretoria, 2 miljoen jaar oud; voorloper van de mens? Herseninhoud 420 cc. Daarom geen voorloper?!
Ook de vermaarde 'Lucy' (3.2 miljoen jaar oud) uit Oost-Afrika is een Australopithecus.
Ardipithecus ramidus was bijzonder omdat ze tweebenig was en niet op knokkels liep zoals de chimps en de gorilla. Ardi leefde vooral in bomen (ze had opponeerbare grote tenen) en liep op land (blijkend uit de oriëntatie van het hoofd en de bouw van heup en voet).
Recapitulatie:
1. Dawkins en Wong zitten gevangen tussen twee onbewezen en niet te bewijzen begin- en eindpunt. Fantastisch beginpunt is de regelmatig weerkerende idee van endocytobiose. Dit biedt geen enkele verklaring voor het ontstaan van de eukaryote cel.
Zowel het ontstaan van een uiterst gecompliceerde celmembraan en de voortzetting daarvan in het endoplasmatisch reticulum met de daarlangs geregen ribosomen voor de eiwitsynthese worden geheel weggelaten.
Het voorkomen van mitochondriën levert geen indelingscriterium op. Dat ze dankzij endocytobiose van een bacterie opgenomen zouden zijn in een eukaryote cel is voorlopig niet geloofwaardig
Fantastisch eindpunt van de evolutiepelgrimstocht betreft het ontstaan van menselijk geestelijk leven uit dierlijk leven. Denken, praten, lezen, schrijven, etc., etc., etc. ontstaan nooit uit dierlijk emotioneel gedrag, hoe ingewikkeld ook.
2. Chloroplasten.
Bij Rendez-vous (R-v) 38 worden Excavata, SAR-clade, Cryptophyta, Glaucophyta en alle groene planten op één hoop geveegd. Een evolutionaire warboel zonder bewijs!
Het wel of niet voorkomen van chloroplasten in alle groepen is zeer wisselend en daarmee een slecht te hanteren kenmerk voor indeling.
Veel nader onderzoek zou vereist zijn om eventueel duidelijk te maken waarom er 2, 3 of 4 membranen per plastide belangrijk zijn voor het functioneren daarvan.
3. Aantal flagellen.
Het indelingscriterium 'aantal flagellen' is niet erg bruikbaar. Alle mogelijke variaties komen binnen alle super- en subgroepen voor. Bovendien is het zeer de vraag of b.v. de duizenden ciliën bij de Ciliophora (Ciliata), wel vergelijkbaar zijn met de flagellen bij andere supergroepen.
4. De diversiteit aan grondstoffen voor celwanden, reservevoedsel en hulppigmenten vertoont een grote verscheidenheid binnen alle (hoofd)groepen.
Zie daarvoor H. 5.4.2c en H. 5.4.2d
5. Vanaf R-v 27 t/m 37 komen we zeer diverse groepen tegen onderweg. Vanaf Acoelomorpha via alle mogelijke soorten schimmels tot de Amoebozoa. Dit betekent levende wezens vanaf 650 miljoen jaar her zonder het bestaan van evolutionaire links!!
6. Bij R-v 26 verschijnen alle geleedpotigen, alle "wormen" en weekdieren tezamen met het ongelofelijk extreme beerdiertje. De moleculaire genetica moet de "onoverbrugbare kloven" (aldus de auteurs) overbruggen. Maar de moleculaire "klok" blijkt volledig onbetrouwbaar (aldus dezelfde auteurs).
7. Hoe zijn de ontwikkelingslijnen geweest van synapsida (vogelbekdieren, buideldieren en zoogdieren), anapsida (uitgestorven soorten en schildpadden?) en diapsida (sauriërs, slangen, vogels en krokodillen)?? Bovendien: vanwaar kwamen de Protheria? En hoe verliep de evolutie van rennende, vliegende en zwemmende dinosauriërs? Niemand die het weet. Om over krokodillen, vogels en zoogdieren nog maar te zwijgen.
8. Chitine is een vrij eenvoudige organische stof die overeenkomt met cellulose. Maar dan met een OH-groep vervangen door een acetamide-groep. ß-chitine komt ook voor in het inwendige skelet van pijlinktvissen. Geen dwingende reden dus om de Holomycota (bijna alle soorten schimmels) te verenigen met alle grote diergroepen en mensen(de Unikonta). De basale groepen van de Holomycota hebben een achterwaartse flagel en de zaadcellen van de1-cellige Chytridiomycota hebben 1 flagel. Vele schimmels hebben een secundair gereduceerde flagel.
9. De evolutionaire lijnen tussen kraakbeenvissen (haaien, steuren etc.), beenvissen (Actinopterygiërs), longvissen en Sarcopterygiërs en vervolgens de Amphibia worden gemakkelijk verondersteld maar zijn onwaarschijnlijk. De haaien zwommen al in de zeeën rond vanaf het begin van de wereldgeschiedenis. Sinds 450 miljoen jaar! Het ontstaan van kaken uit de derde en vierde kieuwboog is pure speculatie.
10. De fylogenetische positie van de Euglenozoa is een raadsel en de geslachtelijke voortplanting bij Paramecium is een onbegrepen wonder (zie H. 5.1). Het ontstaan van de Rhodophyta is onbekend. Ontwikkelingslijnen tussen vele groepen Chlorophyceae, Ulvophyceae, Streptophyta, Bryophyta, Rhynophytina, Lycopodophytina, Monilophyta, Gymnospermen, Magnoliopsida, Dicotylen, en Monocotylen zijn volledig in duister gehuld.
11. Binnen de Rhizaria vinden we zoösporen met flagel en nucleomorf afkomstig van chlorophyta nl. Paulinella die als enige soort een cyanobacterie in zich opnam en cellen die meerkernig zijn en zich geslachtelijk voortplanten. Met bij Paulinella de opmerking dat de ontwikkeling van een cyaanbacterie tot een celorganel een zeer ingewikkeld en onbekend verlopend proces is.
12. De SAR-clade vormt een gecompliceerd samenstel van Straminopiles, Alveolata en Rhizaria. Plastiden zijn wel/niet aanwezig en dan via secundaire endocytobiose. Genoemd als een zeer complex proces dat een aantal genen vereist en ingewikkelde metabolische routes. Dit proces moet vele malen herhaald zijn. Daarnaast komt ook tertiaire endocytobiose voor. Kortom: alle fylogenetische relaties binnen de SAR zijn onopgelost en de voorouders zijn hypothetisch. Perenosporomycetes (Oomycetes; één- of meercellige schimmels die vele plantenziekten veroorzaken) samen met de Phaeophyceae (bruinwieren), Chrysophyceae (goedwieren) en Diatomeeën (de enige algensoort met kernen die diploïd zijn) behoren hiertoe. Diverse eigenschappe4n passeren de revue: achterwaartse en voorwaartse flagellen (wel of niet met tripartite rijen haren, gameten met flagel,
Resteren nog de Hacrobia (Haptophyta en Cryptophyta). Herkomst en plaats binnen andere groepen is niet te bepalen. Ze hebben wel/geen bladgroenkorrels. Haptophyta hebben een unieke stevige draad tussen 2 flagellen: de haptonema. En hoogst merkwaardig: sommige soorten kunnen samenklitten dankzij chitine-filamenten. En Cryptophyta bezitten een periplast (vgl. Euglena) en Ejectosomen die als 2 spiralen opgerold in de cel liggen en snel naar buiten schieten bij prikkeling.
Conclusie: De nooit begonnen en nog niet geëindigde pelgrimstocht vond plaats via onneembare rotskloven en onoverbrugbare rivieren en oceanen van onwetendheid.
ribose; bron Wikipedia
v.b. van een nucleïnezuur; bron Wikipedia
structuur van een Dinoflagellaat. Bron Wikipedia
structuur van flagel met "motor". Bron Wikipedia
Apusozoa; bron Wikipedia
Ichthyosporea. Bron Wikipedia
Filasterea. Bron Wikipedia
Placozoa. Bron Wikipedia
anatomie van een Placozoa; bron Wikipedia
ribkwallen; bron Wikipedia
Trochophoralarve. Bron Wikipedia
Raderdiertje. Bron Wikipedia
Fluweelwormen; bron Wikipedia
Peripatus. Bron Wikipedia
Hallucigenia. Bron Wikipedia
Halkiera; bron Wikipedia
Pikaia; bron Wikipedia
Pterobranchia. Bron Wikipedia
Xenoturbellida. Bron Wikipedia
Branchiostoma; bron Wikipedia
Zakpijpen (manteldiertjes).
Bron Wikipedia
Eusthenopteron; bron Wikipeda
Tiktaalik; bron Wikipedia
Ichthyostega. Bron Wikipedia
Juramaia. Bron Wikikpedia
Xenarthra; bron Wikikpedia
enkele Afrotheria. Bron Wikipedia
Pakicetus. Bron Wikipedia
Basilosaurus, Zeuglodon. Bron Wikipedia
Toepaja; bron Wikipedia
Turkana-jongen. Bron Wikipedia
Australopithecus sediba. Bron Wikipedia