H 3. De evolutietheorie van Darwin.

Twee factoren spelen volgens Darwin een rol bij het optreden van variaties: 

- de aard van het organismen

- de aard van de omstandigheden.

Aan de hand van rassenverschillen bij paarden probeert Darwin aannemelijk te maken dat er een gemeenschappelijk voorouder heeft bestaan van ezels, zebra's en quagga's (zie Wikipedia). (alle drie behorend tot het geslacht Equus).

Deze v.b. geven aan dat de variatiebreedte bij deze "soorten" behoorlijk groot kan zijn maar is geen bewijs voor een "voorouder". Hetzelfde geldt voor de duivenrassen/soorten die Darwin bespreekt.

Dit geldt m.i. eveneens voor de zgn. Darwinvinken die door Darwin zo beroemd geworden zijn. De problematische hantering van het soortbegrip speelt bij dit alles een grote rol. Soms zijn verschillende soorten organismen onderling kruisbaar maar leveren niet altijd vruchtbare nakomelingen op. Zoals bij paard en ezel.

Darwin zelf noemt af en toe de vleermuis als groot probleem als het om afstamming gaat. Geen wonder!

Hij kan beter uit de voeten met een vliegende eekhoorn als ontstaan uit de "gewone" eekhoorns.

Ook spechten zijn voor hem interessant. Er zijn spechtensoorten in Amerika die vooral vruchten eten en in de vlucht vliegen vangen.

De vele vormen van zwemvliezen bij watervogels en de soms verregaande reducties van vleugelvormen bij loopvogels en watervogels zijn dankbare v.b. voor zijn theorie. Echter, niet erg overtuigend omdat het slechts gedachte-experimenten zijn. Dit geldt natuurlijk eveneens voor de ledematen van o.a. walvissen, zeehonden en walrussen. Via otters en vele andere waterdieren kun je al deze waterzoogdieren als vanzelfsprekend uit landzoogdieren met vier poten laten ontstaan. 

Het is volgens Darwin ook niet moeilijk om een zwemblaas van een vis (voor het drijfvermogen) te doen veranderen in longen voor de ademhaling. Dezelfde zwemblaas is daarnaast gedeeltelijk veranderd in onderdelen van het gehoororgaan bij sommige vissen. Kieuwen van vissen zijn veranderd en spleten in de zijkant van de nek bij zoogdieren. Vleugels van insecten ontstonden uit de tracheeën.  

Het zal duidelijk zijn dat op grond van dergelijke fantasierijke redeneringen alle vormen van evolutie aannemelijk te maken zijn!

Als voorlopig onbegrijpelijke gebeurtenissen moeten volgens Darwin het voorkomen van lichtgevende en elektrische organen bij insecten en vissen zijn. Want deze organen zijn aanwezig bij zeer verschillende families en in verschillende lichaamsdelen.

Ook de ogen bij de Cephalopoden vormen een probleem. Ze zijn namelijk volgens eenzelfde

plan  gebouwd als de ogen bij zoogdieren en mensen. Van een gemeenschappelijke voorouder kan echter geen sprake zijn. Cephalopoden (samen met Nautiloïden, Gastropoden, Tweekleppigen en Echinodermen) bestaan al vanaf het Cambrium/Ordovicium.  

Darwin maakt een vergelijking met twee uitvinders onder de mensen die onafhankelijk van elkaar dezelfde uitvinding doen.  Dat vereist wel intelligente ontwerpers!!

 

In een volgend hoofdstuk weerlegt Darwin vele punten van kritiek op zijn evolutietheorie. Alle door hem gebruikte argumenten komen steeds weer neer op kleine stapsgewijze veranderingen of natuurlijke fluctuaties in bouw en leefwijze van planten of dieren die na verloop van (lange) tijden een samengesteld en prachtig met elkaar gecoördineerd patroon van aanpassingen hebben bewerkstelligd.

De embryo's van diverse afdelingen gewervelde dieren laten zien dat allerlei  grote groepen (klassen) in bepaalde  fasen sterk op elkaar leken en dus (?) van gemeenschappelijke oorsprong zijn. Degenen die pleiten voor een plotseling ontstaan van ingewikkelde organen (poten, vleugels, longen, ogen etc.) moeten volgens Darwin wel de wereld van de wonderen betreden en die van de wetenschap ver achter zich laten. Helemaal mee eens!!

Het gedrag van koekoeken die hun eieren in nesten van andere soorten vogels leggen is natuurlijk heel interessant. Darwin kent vele overgangen. Sommige koekoeken broeden zelf hun eieren uit. En dat gaat even goed! Hier echter evenmin een  afdoende verklaring voor de verschillen in gedrag. Naast het parasitair eierenleggen komen bij onze koekoeken nl. vele andere aangeboren gedragingen om de hoek kijken.

Darwin bespreekt vervolgens uitvoerig de hoogst ingewikkelde processen die plaats grijpen binnen koloniën van mieren en bijen. Veel boeiend onderzoek deed hij zelf bij deze dieren. Met slavenhouders onder de mieren en ratenbouw door de bijen. Gedragingen die welhaast onbegrijpelijk complex zijn. Maar via miljoenen met elkaar samenhangende stapjes moet het gelukt zijn. Maar veel wist Darwin nog niet: van bijentaal, voortplantingsgedrag, overervingspatronen en nog veel meer..........

Je moet ook het ontstaan van het hele bijenlijf en mierenlijf verklaren vanuit een "voorvader insect" dat minder gespecialiseerd was en solitair leefde. 

Daarna komt de moeilijke vraag aan bod hoe het mogelijk is dat er geslachtelijke voortplanting is ontstaan vanuit oorspronkelijke soorten die zich ongeslachtelijk voortplantten. Eerst bespreekt Darwin vele kruisingsexperimenten tussen allerlei min of meer verwante soorten/geslachten. En de (on)vruchtbaarheid van de ontstane hybriden. De ontstane steriliteit kan een viertal oorzaken hebben:

- de zaadcel kan de eicel niet bereiken

- de stuifmeelbuis kan de embryozak niet bereiken

- de ontwikkeling van een embryo kan niet op gang worden gebracht

- het embryo kan vroegtijdig sterven.

Hoe de ongelofelijk diverse voortplantingssystemen, zowel bij planten als dieren, zijn kunnen ontstaan blijft ook voor Darwin één groot raadsel. Terwijl dit toch het uitgangspunt is voor heel zijn theorie van natuurlijke selectie!! 

In het tiende hoofdstuk somt Darwin de redenen op waarom het geologisch archief zeer onvolledig is. De natuurlijke selectie was een uitroeiingsproces van geweldige omvang! Tijdens vele eeuwen zijn enorme verschuivingen in de aardlagen opgetreden. Vele fossielen zijn nooit gevonden of verdwenen.

Geweldige granitische gebieden zijn boven komen te liggen na wegspoeling van de bovenliggende aardlagen. Darwin blijkt bekend met grote bomen die nog rechtopstaand worden aangetroffen in meerdere aardlagen die over lange tijd zijn gevormd. Hij is zich ook bewust van continenten die in vroeger tijden als een archipel van "eilanden" in grote zeegebieden lagen. Vele tussenvormen kunnen daardoor verdwenen zijn. Archaeopteryx is voor hem bewijs voor de geringe kennis die we tot nu toe hebben van de fossielenwereld.

Trilobieten moeten ver voor het Cambrium hebben geleefd. Waar kwamen die perfect gebouwde geleedpotigen vandaan?

Nautilus, Lingula, weekdieren, ringwormen  enz. verschillen niet of nauwelijks van de levende soorten nu. Toch behoren ze tot de vroegst levende dieren (Cambrium). Ze waren allemaal zeer ingewikkeld gebouwd en plantten zich geslachtelijk voort. De periode voor het Cambrium duurde langer dan de hele aardgeschiedenis daarna. En krioelde van leven. Er leefden enorme aantallen jagende dieren; ver voor het Cambrium.

Het Eozoon in Canada is dikker dan alle lagen vanaf het Paleozoïcum tot nu. 

Darwin benoemt daarna vol overtuiging de 'tussenvormen'  van grote diergroepen:

- tussen varken en kameel

- de Macrauchenia tussen evenhoevigen en onevenhoevigen, tussen paard en kameel.

   (het Skelet werd ontdekt door Darwin in Patagonië)

- Hipparion tussen het huidige paard en oudere vormen. Hipparion was het 3-tenige paard; verspreid over de hele wereld.

- Typotherium; ter grootte van een schaap; had overeenkomsten met knaagdieren zoals haas en konijn. Ook wel genoemd
   Mesotherium als basistype van alle zoogdieren.  

- de Sirenia (Doejong en Lamentijn) die geen enkel rudiment van achterste poten bezitten en Halitherium met gereduceerd
   dijbeen en heupkom

- Zeuglodon en Squalodon als tussenvorm met de walvissen

   Zeuglodon of Basiliosaurus was een tandwalvis met zeer kleine achterpoten.
   Squalodon: een tandwalvis, verwant aan de rivierdolfijn.

- Archaeopteryx en vogels

- Compsognatus en vogels.

  Compsognatus was een kleine sauriër; met een skelet verwant aan die van vogels (?).

 

Voor wat betreft het evolutieverhaal over paarden (een paradepaardje van de theorie): 

Eohippus was 25 tot 45 cm hoog en had 5 tenen aan voor- en achterpoten. Sommige met proto-hoefjes. Het was een goede renner op grasvlaktes. Bij nader inzien blijkt het geen paard. Het dier behoort tot de Palaeotheriidae; een fam. verwant aan de paarden.

Het oudst paardengeslacht blijkt nu te zijn: Sifrhippus. Een diertje van ong. 25 cm. hoog met eveneens 5 tenen en proto-hoefjes. Levend in bosgebieden in Amerika en België.                                                                        

(Het is goed om het hele verhaal over de evolutie van paardachtigen te vergelijken met de huidig levende kleine antilopen en herten zoals dikdiks, duikers, poekoes en muntjaks. Dit zijn wel allemaal dieren die behoren tot de evenhoevigen; dus ze bezitten altijd 2 echte hoeven. Hun voorouders leven vanaf het Plioceen).

In het daarop volgende hoofdstuk bespreekt Darwin het vraagstuk van de geografische verspreiding van organismen. Een netelig onderwerp voor Creationisten en Schriftgelovigen. Veel vragen en onopgeloste kwesties blijven over om te beantwoorden door wetenschappers die het begin van de bijbelse openbaring serieus nemen. Maar ook de schepper van de evolutietheorie stelt vast dat er op dit punt vele raadsels zijn. Vooral als je let op de verspreiding van vissen, krabben, kreeften etc. over de wereldzeeën.

Een moeilijk probleem vormen de (zoog)dieren die alleen op oceanische eilanden voorkomen. Zijn ze daarop afzonderlijk geschapen? Soms komen er wel vliegende zoogdieren voor, zoals twee soorten vleermuizen op Nieuw Zeeland.

De moeilijk te verklaren verspreiding van de buideldieren in Australië (en de afwezigheid van de placentale zoogdieren) en Zuid-Amerika laat Darwin buiten beschouwing.

Darwin bespreekt daarna de vele voorbeelden van verwantschappen van organismen op het terrein van morfologie, embryologie en rudimentaire organen. Dit vormt voor Bijbelgelovige mensen geen echt probleem. We behoeven ons lichaam maar met die van aapachtigen, vogels, kikkers en zelfs vissen, insecten en ringwormen te vergelijken om overtuigd te raken van de overvloedige blijken van overeenkomsten in structuren tussen de meest uiteenlopende afdelingen van het dierenrijk en menselijk organisme. De genetica heeft bovendien aangetoond dat er op elementair niveau sprake is van overeenkomsten tussen alle levende organismen van virussen en bacteriën t/m de mens. Die overeenkomsten blijken uit voedselrelaties en de regulering door DNA, RNA's en eiwitten. Voor Darwin is dit alles bewijs voor de gemeenschappelijke afstamming van alle organismen. En de meeste biologen volgen hem daarin.

Een sterk bewijs voor zijn theorie levert volgens hem het feit dat de bloembladen, kelkbladen, meeldraden en stampers gemetamorfoseerde bladeren zijn. Dat blijkt ook uit hun inwendige structuur. Je zou natuurlijk hetzelfde kunnen beweren over de vele skelet- en spieronderdelen bij gewervelden!

Darwin beschrijft verder de hoogst merkwaardige ontwikkelingen via verschillende stadia bij Rankpotigen en bij de kever Sitaris. Dit in verband met diverse larvale stadia bij insecten. Volgens Darwin kunnen larvale en embryologische stadia voorvaderlijke stadia van nu levende krabben, kreeften, vissen, vogels, reptielen enz. geweest zijn. Een hoogst ongeloofwaardige veronderstelling lijkt me!

Hij noemt zeer merkwaardige v.b. van rudimentaire organen:

- walvisfoetussen met tanden in de bek die later verdwijnen

- verborgen vleugels bij kevers onder vergroeide dekschilden

- rudimentaire tepels bij het geslacht Bos (rund)

- melk afscheidende klieren bij zoogdieren

- larven in de buik van Salamandra atra die kieuwen hebben terwijl ze hoog in de bergen leven

- de Boa constrictor met rudimentaire achterpoten en bekken.

 

Darwins conclusie: onbruik van delen leidt er toe dat ze kleiner worden. Het resultaat wordt erfelijk.

Op het terrein van diergedrag hanteert hij dezelfde overtuiging maar dan vaak in omgekeerde richting.

Vrij sterke rudimenten dus van de evolutieleer van Lamarck!  

 

Als ik het boek 'The origin of species.........' in z'n geheel probeer te overzien vind ik het meest opvallende dat Darwin het vrij simpele idee van natuurlijke selectie hanteert als alles bepalende factor die moet hebben geleid tot het ontstaan van alle organismen vanuit één gemeenschappelijke voorouder.

Deze gedachte blijkt vooral gebaseerd op de resultaten van kunstmatige selectie door mensen binnen de groepen van grassen, granen, rozen, honden, paarden, schapen, geiten, konijnen enz. enz. 

De selectie door de mens was echter altijd doelgericht. Men wilde grotere productie, gezondere en sterkere organismen of dieren die beter geschikt waren voor uiteenlopend, doelmatig gedrag. 

Voor zover ik weet leidde dit niet of nooit tot overschrijding van soort- of geslachtgrenzen. Altijd waren de nakomelingen tot in verre geslachten onderling kruisbaar en leverden vruchtbare nakomelingen op. Denk maar aan onze honden.

Dit even afgezien van uitzonderlijke kruisingen tussen dieren van verschillend geslacht (paard x ezel; geit x schaap). Terwijl Darwin van mening is dat de 'strijd om het bestaan' voldoende waarborgen biedt voor de overschrijding van de grenzen tussen verschillende geslachten, families , orden en afdelingen. Zelfs die tussen hoofdafdelingen en rijken.  

Darwin werd niet gehinderd door kennis van de erfelijkheidswetten die later door Mendel werden ontdekt. Die brachten zijn theorie aan het wankelen. Helemaal toen de bouwstenen voor de erfelijkheid werden beschreven: DNA, RNA's, eiwitten, hormonen en duizenden andere organische stoffen.

Er daagde nieuwe hoop toen biologen de mogelijkheden van muterende genen vaststelden. Die mutaties waren wel bijna altijd negatief voor functies en voortplanting van de organismen maar af en toe bleken ze waardevol. Dit zou voldoende moeten zijn om het ontstaan van alle soorten etc. overeind te houden. Oneindig vele kruisingsexperimenten werden verricht waarbij zoveel mogelijk mutanten werden gekweekt. Zelfs experimenten met mensen x aapachtigen werden (vaak uitgevoerd in het geheim) niet afgewezen. Al die miljoenen of zelfs miljarden nakomelingen van b.v. Drosophila melanogaster (bananenvliegje; welbekend van elke vuilnisbak met rottend fruit) leverden slechts vliegjes op die minder goed waren toegerust dan de vliegjes van het wildtype. Overschrijding van de soortgrens werd voorzover mij bekend niet vastgesteld.                                                      
Het doen ontstaan van nieuwe soorten/geslachten is, voor zover ik weet, tot nu toe nooit echt bereikt.

Het is daarom dat we welhaast moeten vaststellen dat Darwin met zijn verbluffende kennis van de levende natuur (en de toenmaals bekende aardgeschiedenis) naast een groot natuurwetenschapper een bewonderenswaardige fantasie bezat die met een enkele formule (selectie tussen rassen en variëteiten) miljoenen mensen wist en weet te begeesteren.

Een hoge vlucht van fantastisch denken is vele natuurwetenschappers niet vreemd!

Wetenschap alleen vervult niet alle verlangens van een intelligent mens. Dromen zorgen voor  aanvullend vermaak.

Maar als Christen-theologen meelopen in deze optocht van gefantaseerde wetenschappelijkheid raken de fundamenten van onze kosmos aan het wankelen.