1. Steenkool, aardolie zout en orogenese.

We zien dat de hele periode van Precambrium t/m het Perm grotendeel beheerst wordt door zand- en modderafzettingen langs de zeekusten in ondiepe wateren en op het land langs rivieren en moerassen.

Grotendeels in een tropisch of subtropisch klimaat. De zeekusten zijn eindeloos lang en wisselend verdeeld over de hele wereld.

Tot aan de periode van het Trias is de overgrote meerderheid van de vindplaatsen van fossielen beperkt tot de ondiepe kustgebieden. Wat er tegelijkertijd op het land gebeurde? We weten het niet.

Vanaf het Trias bevinden de meeste vindplaatsen zich op overstromingsgebieden van zeeën en rivieren en vooral aan de "voet" van gebergtegebieden. Gebergtegebieden die hoogstwaarschijnlijk zijn ontstaan in samenhang met verschuivingen van grote landgebieden (continenten) door orogenese.

Hoe de onvoorstelbaar grote en dikke steenkoollagen zijn ontstaan blijft, denk ik, voorlopig een raadsel.

Experimenteel is aangetoond dat steenkool binnen een paar dagen kan ontstaan onder hoge druk uit plantenmateriaal.

Of de dikke lagen via veen, bruinkool en steenkool zijn gevormd is daarom zeer de vraag.

De steenkoolwinning begon al in de Romeinse tijd en werd steeds belangrijker in de Middeleeuwen.

Wegens gebrek aan hout. Steenkool werd in het begin dus aan de oppervlakte gewonnen.

De carboonlaag is meestal ong. 1200 m. dik.

De steenkoollagen daarin zijn ong. 50 m. dik. Afgezet in soms wel 40 lagen.

Steenkool ontstaat vaak tussen een stijgend en dalend gebied. Zo'n grensgebied is b.v. tussen het Noordzeebekken (dalend) en het gebied tussen de Ardennen en de Alpen (stijgend). Het stijgen en dalen moet met elkaar in evenwicht zijn. Bij te snelle stijging verdroogt het moeras (verlanding) en worden er geen fossiele resten meer bewaard. Bij te snelle daling ontstaat er een watervlakte zonder enorme plantengroei.

Diverse lagen plantmateriaal moeten regelmatig bedekt worden met zand/grint/klei. Om de nodige druk op te leveren. Hoe dit 5 of 10 keer achtereenvolgens moet zijn gebeurd?  Met zo'n grote regelmaat! Verspreid voorkomend over de gehele wereld! 

Misschien moeten we eerder denken aan een periode van vrij snelle gebergtevorming (de Ardennen, De Oeral, Kaukasusgebergte enz.) tijdens de zgn. Hercynische orogenese (einde Carboon) waarbij gigantische hoeveelheden plantenmateriaal naar beneden denderden en overdekt werden door sedimenten. 

Meegenomen door zwaartekracht en water. Dit kan een aantal keren na elkaar gebeurt zijn door schoksgewijs omhoog breken van de rotsgrond. Volgens Torsvik en Cocks (Cambridge 2019) zijn er tientallen perioden van orogenese geweest. 

De continenten voegden zich tijdens het Carboon (of reeds vanaf het Perm) samen tot het Pangea. Noord- en Zuid-China schoven ook verder naar elkaar. Daar eveneens enorme steenkoolvelden.

Steenkoolgebieden op aarde.

 

In de steenkool zijn nagenoeg alle plantenstructuren verdwenen door lithificatie. Door dit proces worden modder of zand samen met kalkhoudend water omgezet in kalksteen. Tijdens rekristallisatie wordt de Ca vervangen door Mg. Zo ontstaat dolomiet.

Vaaak moeten vele cyclische processen hebben plaats gevonden om de vele steenkoollagen te doen ontstaan: 

a kleiïg sediment met daarboven zandsteen 

b bodemdaling + sedimentatie   

c opheffing van de boden en daaropvolgende moerasvorming.

Kan dit veroorzaakt zijn door opeenvolgende zeespiegeldaling en -stijging??  Dit alles tesamen lijkt me zeer onwaarschijnlijk.

 

De opheffing van de Ardennen tijdens de Hercynische orogenese schijnt voldoende te zijn geweest voor de steenkoollagen in Nederland en in België.

De totale reserve aan steenkool bedraagt 1035 miljard ton. Daarmee kunnen we bij de huidige leveranties nog 130 jaar vooruit!

Daarnaast moet er in samenhang (?) met steenkool nog aardolie en aardgas ontstaan.

In hoeveelheden die welhaast onmeetbaar zijn. Er is nu nog een reserve van ong. 1.2 biljoen m3 aan aardgas!   

Aardolie en aardgas moeten , i.t.t. steenkool, zijn ontstaan in de diepzee (1 à 3 km diep).

Plantaardig materiaal (vooral algen) zakten naar beneden en werden door anaerobe bacteriën en aaseters omgezet in kerogeen en methaan.. Dit bevindt zich b.v. in teerzanden.  Als het kerogeen overdekt wordt door dikke lagen sediment kan de temperatuur oplopen tot 100 graden C. Dan ontstaat er na vele, vele tussenstappen aardolie en bij nog hogere temp. (hoger dan 120 graden C) aardgas. Een ondoordringbare laag moet tenslotte beide delfstoffen gevangen houden. Dit kan een zoutlaag zijn die ontstaan is in het Perm. Of in leisteen.

Echter: tijdens het Carboon bestonden de enorme zoutlagen nog niet.

In het moedergesteente ontstaat olie of gas.

Is dit een geloofwaardige veronderstelling?

Verspreid over de hele wereld, in de loop van miljoenen jaren, deze regelmatige opbouw en omzettingen? Want hier zijn eveneens dalingsgebieden van (on)diepe zeeën voorwaarde voor het ontstaan van olie en gas. Het komt aan op een kritische dalingssnelheid. Buiten deze nauwe marges gaat de aardolie verloren. Zonder aanwezigheid van een fuik om de olie op te vangen ontstaan er teercement, oliezanden of asfaltmeren.

De lagen met organische afzettingen moeten dalen onder hoge druk tot 1 à 1.5 km. om aardolie te laten ontstaan. Aardolievelden vind je eveneens in de streken met gebergtevorming.

 

Gebieden op aarde met aardoliewinning. bron 4.bp.blogspot.com

 

aardfolie en aardgas opgesloten in de aarde. bron Wikipedia

 

Wereldwijd worden dikke zoutlagen gevonden. In samenhang met olie, gas en steenkool.

De zoutlagen zijn duizenden vierkante km's groot en tot 1 km. hoog.

Bovendien zijn er zoutpilaren van 2 à 3 km hoog.

Gedurende het Perm zouden de zoutlagen moeten zijn gevormd.

De zoutformaties onder Nederland behoren tot de Zechsteinformatie. Deze is 500.000 km2  groot en 1 km. dik. Ze bevindt zich onder Noor-Nederland en loopt door onder Denemarken, Noord-Duitsland, Polen  tot in Rusland. Ze bevat geen vervuiling en geen fossielen!!

zoutlagen in de ondergrond, wereldwijd.

een creatieve weergave van zoutpilaren.

schematische weergave van de zoutpilaren.

 

Onder het Great Barrièrerif  bij Australië is de zoutlaag 5 km. dik en onder de Dode Zee 10 km.

De bovenste zoutlagen bestaan uit 99% NaCl en in diepere gedeelten bevindt zich CaSO4 .

Dit laatste kan niet in zeewater ontstaan. In zeewater ontstaat CaSO4. 2H2O (gips).

 

Volgens de gangbare theorie is het zout neergeslagen in ondiepe zeearmen. Doordat het kouder werd in het Perm (onze gebieden schoven op naar het noorden) daalde de zeespiegel.

Het water werd zodanig verwarmd dat het zoutgehalte steeg van 3.5 tot 35 %. Dan raakt het water verzadigd en slaat het zout neer op de bodem. Zou dit  proces zich nu nog ooit ergens op aarde voltrekken? B.v. rond de Dode Zee?

Er  moet ook sprake zijn van een geleidelijke bodemdaling. En er zouden strandwallen moeten ontstaan met niet te brede en niet te smalle doorgangen. Niet te breed: dan ontstaat er gewoon eb- en vloedbeweging.

Vervolgens moet het zout naar 2 km. diepte zakken. Dan wordt het plastisch en kan het binnendringen in scheuren van het bovenliggend gesteente. Terwijl intussen de daling doorgaat ontstaan de enorme zoutkoepels.

Nog wel een probleempje: de dichtheid van het zout is groter dan die van het bovenliggende gesteente.

(gegevens deels ontleend aan Ir. Stef Heerema: Vulkanische oorsprong van zoutlagen; Almere 2012.

De foto's zijn genomen van de presentatie door Ir. Heerema gegeven tijdens die bijeenkomst).   

Volgens Stef Heerema kunnen deze formaties ontstaan zijn door een machtige stoomkolom tijdens vulkaanuitbarstingen. In een zoetwaterafzetting. Hij plaatst deze gebeurtenissen in de periode rond de 

Zondvloed (ong. 2300 v. Chr.).

De opvattingen en theorieën van Stef Heerema kun je leren kennen door zijn naam in te voeren op http://www

Of beluister zijn verhaal op:  https://www.youtube.com/watch?v=LlHpuCEgyJo

 

 

Er worden vier perioden van orogenese onderscheiden (eventueel uit te breiden tot 5):

1. De Caledonische orogenese. 450 - 390 milj. jr. geleden; 

    dus tijdens Siluur/Devoon.

    Door de collisie van  Baltica (Scandinavië) met Laurentia (Noord-Amerika).

    Daardoor ontstond het 'Old Red Sandstone' gebied.

    De nu nog aanwezige gebergten zijn te vinden in Schotland, Ierland, Noord-Engeland, de VS (de Appalachen) en op New

    Foundland.

2. De Hercynische orogenese. 360 - 280 milj. jr. geleden;

    dus tijdens Carboon/Perm.

    Tijdens de vorming van Pangea.

     Daarbij ontstonden de gebergten van Midden-Europa van Spanje tot de Oeral: het Zwarte Woud, Bohemen, de Ardennen en
     de Oeral.

     De laatste door de botsing tussen het toenmalige Siberië en Pangea.

3. De Jurassische orogenese. 160-145 milj. jr. geleden.
    Toen was o.a. de Zuidwalvulkaan actief. Gelegen tussen Harlingen en Vlieland. Ze is nu bedekt met 2000 m. sediment.

     Het Zuidwalgasveld levert nu altijd nog 6.5 miljoen m3  aardgas per dag!

     De gemiddelde temp. is op 2000 m. diepte 135o C i.p.v. 100o C.

     In die tijd bewogen Turkije en Iran Noordwaarts. Als gevolg daarvan vond vulkanisme in Europa plaats.

Dankzij de afdekking van een vulkaan met zandsteen kan het gas worden opgevangen in de holtes en duizenden jaren lang bewaard blijven. Het gas wordt vastgehouden dankzij een afsluitende laag kleisteen. 

Een zeer wonderlijke samenloop van processen die snel verlopen moeten zijn! Anders ontsnapt het gas!

Het is een onwaarschijnlijke gedachte dat een dergelijk systeem tot stand zou komen door geleidelijke processen van miljoenen jaren met een regelmatige opeenvolging van ophoping van organisch materiaal en bedekking met vrij kleine lagen sediment.

 

Zuidwalvulkaan. bron i.pinimg.com 

 

Een tweede vulkaan, actief in dezelfde periode, is ontdekt in het Nederlandse deel van de Noordzee. Gelegen 100 km. ten Noordwesten van Terschelling. Hier is de vulkaan bedekt met 3300 m. sediment.

Noordzeevulkaan. bron images1.persgroep.net/rcs

4.  De Alpiene orogenese. 65 milj. jr. geleden; aan het einde van het Krijt.   

     Afrika en India schuiven noordwaarts en Noord- en Zuid-Amerika westwaarts. 

     Zo ontstaan: de Pyreneeën, het Zagrosgebergte, de Rocky Mountains, de Alpen en de Andes. 

     Dankzij de CO2 stijgt de temperatuur met 14 à 20o C. De oppervlaktetemperatuur van het zeewater is ong. 40o C.   
     Samen met snelle erosie en algengroei ontstaat anoxie.

2. Massaextincties.

Het frappante is dat er eveneens vier perioden van massaextinctie worden beschreven. Er leven nu nog ong. 1% van alle soorten organismen die ooit op aarde hebben geleefd. De oorzaak daarvan wordt vooral gezocht in de CO2 - cyclus. Dit vooral door de zgn. LIP-erupties (Large Igneous Province). Tijdens deze  perioden met enorme vulkanische activiteit ontstonden vulkanische scheuren die er voor zorgden dat 100.000-den km2 werden bedekt met gesmolten gesteenten. Daarbij kwamen geweldige hoeveelheden CO2 vrij die zorgden voor temperatuurverhoging en verzuring van de oceanen. De oceanen werden daardoor anoxisch en in zee levende organismen kwamen grotendeels om. Na een overweldigende algenbloei, die giftig was voor de zeedieren en na afsterving alle O2 verbruikten tijdens de afbraak. Allemaal processen die in betrekkelijk korte tijd verliepen!
1.  Extinctie tijdens Ordovicium-Siluur.  444 milj. jr. geleden.
     Vgl. met de Caledonische orogenese.
     IJs overdekte toen de Zuidpool en de zeespiegel daalde met 150 m. 
De daaropvolgende zeespiegelstijging veroorzaakte

     anoxie en er kwamen giftige metalen vrij uit de sedimenten; denkt men. 
     85% van de organismen kwam om. Vooral: koralen, Brachiopoden, 
Trilobieten en Conodonten. Van

     de Conodonten (vgl. lancetvisje) worden grote hoeveelheden zoogdierachtige tanden/kiezen gevonden.
2.  Extinctie tijdens het Laat-Devoon. 380-360 milj. jr. geleden.     Vgl. met de Hercynische orogenese. 

      75% van de organismen kwam om. Vooral Goniatites (inktvissen)  en zeesponzen. Weer door anoxie. 

      In de tijd ontstonden de Viljoentrappen in Siberië. 1 milj. km2 werd daar met lava bedekt. In vrij korte tijd (?). 

      Dankzij vrijkomende SO2 ontstond er zure regen, samen met een groot broeikaseffect. 

      In Zweden ontstond toen de Siljan-krater, een inslakrater van 52 km. breed. 

      Veel landplanten verdwenen; ook bomen. Grote hoeveelheden sediment werden naar zee getransporteerd met als gevolg 

     algenbloei en anoxie. Daarop volgde een periode van afkoeling dankzij verlaging van het CO2 gehalte. Vonden deze 

     gebeurtenissen alle binnen enkele tientallen jaren plaats?
3.  Extinctie tijdens Perm-Trias. 250 milj. jr. geleden. Tussen Hercynische en Jurassische orogenese. 

     96% van de organismen sterft uit in de loop van 60.000 jaar (?). Grote bossen worden weggevaagd, samen met vele 

     insectensoorten. De Siberische trappen  ontstaan met 3 milj. km2 lava. 

Siberische trappen. bron Wikipedia


4.  Extinctie tijdens Trias-Jura.  200 milj. jr. geleden. Tussen Hercynische en Jurassische orogenese. 

     6 à 7 graden temperatuurstijging dankzij de Centraal-Atlantische-provincie (CAMP). 

     Dit waren lavastromen in het Oosten van Zuid- en Noord-Amerika en West-Afrika. De hoeveelheid lava zou heel de VS met
     400 m.
 kunnen overdekken. Dit gebeurde tijdens het ontstaan van Pangea. 
5.  Extinctie tijdens Krijt-Tertiair.  66 milj. jr. geleden. Ten tijde van de. de Alpiene orogenese.

     Door het treffen met een grote asteroïde van de aardbol in Mexico sterft 75% van alle leven uit. Ook de Dinosauriers. 

     Door stofstormen ontstaat er sterke afkoeling.       

     In India vinden we de Deccan Traps, bestaande uit 2 km. dikke basaltlagen dankzij vulkaanuitbarstingen.

     In de omgeving een krater met een diameter van 40 km.

Deccan Traps. bron Wikipedia.

Denk hierbij aan het ontstaan van de Himalaya. 

Eveneens een opvallende, vrij recente, gebeurtenis betreft het uitsterven van het grootste deel van alle haaiensoorten. Gedurende een "oogwenk" van 100.000 jaar. Haaien leefden al sinds 400 miljoen geleden jaar op de aardbol. Waardoor verdween aan het begin van het Mioceen 90% van de populatie?

Opm.: 1. Ik neem aan dat orogenese-processen samengaan met grote extincties en vrij snel verliepen 

            2. In het boek Earth History and Palaeogeography door Trond H. Torsvik en L. Robin M. Cocks (Cambridge University
                Press) worden 48 orogenese-processen onderscheiden. Zie daarvoor H.8

3. Continentale verschuivingen.

 

Het Cambrium.

1 Gondwana  2 Laurentia 3 Siberia 4 Baltica

De verdeling van het land tijdens het Cambrium zoals weergegeven lijkt me erg hypothetisch. Ze zal ongetwijfeld ontstaan zijn n.a.v. fossielen die aan die geologische periode worden toegeschreven en daarvoor. Ik denk dat het veel beter is om de gevonden fossielen in te delen op basis van ecologische leefgebieden. De organismen tijdens precambrium t/m/ Devoon waren de Ediacara-fauna (veelal zonder harde delen; bedolven onder vulkanische as). Deze fauna omvatte Graptolieten en Arthropodenzeeschorpioenen (Eurypteriden), zeeanemonen, Brachiopoden, wormen, koralen, zeelelies, zeesterren, schelpdieren, slakken, inktvissen, kaakloze vissen (Agnatha), Placodermi, haaien, longvissen, Sarcopterygiers, Tiktaalik en Conodonten. Op het land leefden Cooksonia, Rhynia, Asteroxylon (echte vaatplanten) Archaeopteris (bomen tot 18m. hoog), korstmossen, chlorophyten, Ichtyostega (een zwemmer met kieuwen en zwempoten), spinachtigen en duizendpotigen.

Tijdens het Ordovicium verschuiven de gebieden 2, 3 en 4 naar boven. Laurentia vormt later Noord- en Zuid-Amerika. Baltica vormt Europa en Australië en China schuift op vanuit Gondwanaland. 

Tijdens het Siluur verandert er niet erg veel. Baltica en Laurentia schuiven naar elkaar en India begint zich los te maken van Gondwana.

Tijdens het Devoon smelten Laurentia en Baltica samen, Gondwana schuift op naar boven en krijgt daarbij meer vorm.

Het leven speelde zich af in ondiep water (tot 50 m.) langs de kusten, overal ter wereld. En aansluitend daarbij op kusten met dichte plantengroei van sporenplanten met generatiewisseling van sporofyt en gametofyt (Psilofyten, Lycofyten, Equisetae)

 

het Carboon.

  1 Gondwana (1a ijskap) 2 Laurussia 3 Siberia   

   Het toekomstige China is onderdeel van een 
   grote eilandenboog.

 

 

 

 

 

 

Tijdens de periode van het Perm begint de verdeling van land en water al veel te lijken op die van het Het Trias.

Een andere (verbeterde?) afbeelding van Pangea.

India en Austrralië schuiven later naar het noordoosten op. India komt dan in botsing met Eurasia.                                                                bron Wikipedia.

land en zee tijdens het Trias.1 Gondwana 2 Pangea 3 Siberia   

Tijdens de Jura breiden de landmassa's zich verder uit en vooral Siberia groeit uit en gaat de Tethys Oceaan afgrenzen. In de daaropvolgende periode, het Krijt krijgen de continenten Noord- en Zuid-Amerika, samen met Afrika en Azië meer vorm. Australië en India beginnen hun optocht naar het noorden. Tijdens Trias, Jura en Krijt zijn er enorme ondiepe randzeeën (op de kaartjes steeds geel gestippeld).  

 

Tijdens het Krijt valt Pangea verder uiteen. 

continenten tijdens het Krijt.  1 Noordelijke Atlantische oceaan  2 Zuidelijke Atlantische oceaan 3 Thethys oceaan.                                                                                   geel gestippeld: ondiepe kustzeeen.      

Als de continentverschuivingen vrij snel hebben plaats gevonden zijn er in die periode ook vele, misschien lagere gebergten ontstaan. Dat zal gepaard zijn gegaan met aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en mogelijk vloedgolven. Tijdens dergelijk gebeurtenissen kunnen gigantische zoutlagen, aardolie en aardgas zijn gevormd. Steenkool kan daarvoor en daarna zijn ontstaan.

Ontstaan van onvoorstelbaar grote hoeveelheden (biljoenen of triljoenen tonnen) steenzout, aardolie, aardgas en steenkool kan onmogelijk plaats gegrepen hebben tijdens kleine stapjes van enkele cm's sedimentatie per jaar. Het lijkt me evenmin een reële veronderstelling dat dit allemaal tijdens, kort voor of kort na de zonvloed zou zijn gebeurd.

Bedektzadigen (waaronder grassen) zijn gefossiliseerd vanaf de periode Krijt. Evenals vogels (zij vervangen de Pterosauriers (?) en zoogdieren (van knaagdieren tot ......). 70% van alle Angiospermen (bloemplantensoorten) groeien alom dankzij de bestuiving door insecten!  Ook termieten en mieren zijn aanwezig.

          

Het Paleogeen.

1 Antarctica 2 Zuid-Amerika 3 Noord-Amerika 4 Groenland 5 "Europa" 6 Siberië 7 China 8 India 9 Afrika 10 Australië.

            

Misschien dat de geologische perioden van Carboon, Trias en Jura de oorspronkelijke situatie het dichtst benaderen. Ik bedoel daarmee de situatie vanaf de schepping, verteld in Gen. 2.

Hypothese: Al de gegevens en fossiele vondsten van de ecologische gebieden benoemd als Precambrium, Ediacara, Cambrium, Ordovicium, Siluur, Devoon en  Perm kunnen tegelijkertijd samengegaan zijn met die van Trias, Jura en Krijt. Ingrijpende gebeurtenissen op de landgebieden vonden plaats zoals orogeneseprocessen met als gevolg daarvan  bedekking met enorme lagen sedimenten van opeengehoopte lagen plantaardig en dierlijk materiaal.

Alleen dergelijke gebeurtenissen kunnen het ontstaan van de vele steenkoollagen, de schier eindeloze voorraden aardolie en aardgas en de enorme zoutlagen in vele wereldgebieden verklaren.

Fossilisatie van grote, snel zwemmende waterdieren en van snel vliegende insecten en vogels is totaal onbegrijpelijk zonder de aanname van snel verlopende ingrijpende uitbarstingen van gewelddadige gebeurtenissen. Trouwens ook het bedolven of ingevroren raken van middelgrote en zelfs kolossale landdieren (buideldieren, dinosauriërs, zoogdieren en reptielen) is niet te begrijpen vanuit langzaam verlopende sedimentatieprocessen.

Ondanks de genoemde veronderstellingen blijven er vele onopgeloste vragen bestaan. 

Waardoor zijn er aardlagen waarin geen fossielen van Benettitales, Cycadeeen, Coniferen en Angiospermen voorkomen? 

Eenzelfde probleem betreft het niet voorkomen van grote groepen gewervelde dieren zoals Actinopterygiers, Amfibieën, Reptielen, Vogels en Zoogdieren in diverse aardlagen.

Nieuwe ontdekkingen en onderzoekingen zijn hiervoor noodzakelijk. Daarbij dient rekening te worden gehouden met eigenschappen van die groepen organismen als het gaat om omstandigheden waaronder fossilisatie plaats greep. Net als bij het vinden van menselijke skeletten is het van groot belang rekening te houden met ontsnappingsmogelijkheden aan bedreigende gevaren bij natuurramepen.

Zie voor verdere beschouwingen hieromtrent H.8 'Overzicht en conclusies'.